Parketnummer: 21-000210-02
Uitspraak dd. : 8 augustus 2003
TEGENSPRAAK
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Zwolle van 17 januari 2002 in de strafzaak tegen
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 28 juni 2002, 3 december 2002, 25 juli 2003 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is telastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen omtrent het (voorwaardelijke) opzet
De raadsman heeft ter zitting betoogd dat het handelen van zijn cliënt en diens medeverdachte niet gericht is geweest op de dood van het slachtoffer. Zij hebben immers juist tijdens de vechtpartij maatregelen genomen om te voorkomen dat het slachtoffer het kenteken van de auto zou zien. Daaruit blijkt dan ook dat het niet de bedoeling is geweest om het slachtoffer te doden. In ieder geval hebben zij de dood van het slachtoffer als gevolg van hun handelen niet gewild.
Dat het gedrag van verdachte en zijn medeverdachte willens en wetens gericht was op de dood van het slachtoffer acht het hof niet bewezen.
Met betrekking tot de vraag of er voorwaardelijke opzet kan worden aangenomen overweegt het hof het volgende.
In het arrest van de Hoge Raad van 25 maart 2003 (LJN: AE9049) wordt geoordeeld dat
voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier de dood- aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Of zulks zo is is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Daarbij is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans op het gevolg bewust heeft aanvaard.
Het hof is van oordeel dat op grond van het strafdossier en het verhandelde ter zitting aannemelijk is geworden dat verdachte en zijn mededader hebben willen voorkomen dat het slachtoffer de kentekenplaat van hun auto kon waarnemen door òf tussen die auto en het slachtoffer te gaan staan, dan wel anderszins het slachtoffer te beletten het kenteken waar te nemen, zoals door het over het hoofd van het slachtoffer trekken van diens jas. Aldus kan niet gezegd worden dat verdachte en zijn medeverdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer hebben aanvaard, zodat verdachte van het hem primair telastegelegde moet worden vrijgesproken.
Overwegingen omtrent het medeplegen.
De raadsman heeft ter zitting betoogd dat de rol van verdachte zo marginaal was dat er geen sprake zou kunnen zijn van medeplegen.
Met betrekking tot de vraag of er sprake is geweest van medeplegen overweegt het hof het volgende.
Verdachte heeft in zijn achtste verklaring, afgelegd tegenover de politie op 30 januari 2001 uiteindelijk een bekennende verklaring afgelegd, nadat hij had gehoord dat zijn halfbroer had bekend, zonder dat hem overigens mededeling was gedaan van de inhoud van diens bekennende verklaring. Uit deze bekennende verklaring van verdachte blijkt dat hij zijn halfbroer al snel is bijgesprongen in de vechtpartij en daarin een substantieel aandeel heeft gehad zonder dat hij zich op enige wijze gedistantieerd heeft van het handelen van zijn halfbroer of zich om het slachtoffer heeft bekommerd. Naar het oordeel van het hof is er tussen verdachte en zijn halfbroer sprake geweest van een bewuste (stilzwijgende) samenwerking en gezamenlijke uitvoering. Het hof hecht in dit verband geen waarde aan de verklaring die verdachte op 4 september 2001 heeft afgelegd, waarin hij gedeeltelijk is teruggekomen op zijn bekennende verklaring en zijn aandeel heeft afgezwakt. Destijds, aldus verdachte, zou hij het voor zijn halfbroer hebben willen opnemen en zou hij verklaard hebben dat hij het slachtoffer geslagen had om zijn halfbroer uit de wind te houden. Het hof acht dit ongeloofwaardig omdat verdachte zijn bekennende verklaring heeft afgelegd nadat hem was voorgehouden dat zijn halfbroer al had bekend.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het subsidiair telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 december 2000 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (hersenletsel en/of een gescheurde wervelslagader), heeft toegebracht, door opzettelijk die [slachtoffer] meermalen, met grote kracht tegen het hoofd en het lichaam te schoppen/trappen en slaan/stompen, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf
ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde:
Het medeplegen van zware mishandeling, de dood ten gevolge hebbend.
Strafbaarheid van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte en diens strafbaarheid zijn drie rapporten uitgebracht te weten het rapport gedateerd 3 september 2001 van drs M.A. Westerborg, forensisch psychiater, een rapport gedateerd 5 september 2001 van drs Th.A.M. Deenen, klinisch psycholoog en een rapport gedateerd 28 november 2002 van prof dr C. de Ruiter, klinisch en forensisch psycholoog .
Het rapport van de deskundige Westerborg houdt als conclusie in:
-Bij betrokkene is er sprake van een zeer ernstige anti-sociale persoonlijkheidsstoornis met gemengde kenmerken. Samenvattend kan men spreken van de diagnose psychopathie.
Bij conflicten beschouwt betrokkene zijn tegenstander als "prooi". Er is sprake van extreme agressiebeheersing, die tijdens zo'n conflict ontaard in ernstig geweld. Op die momenten is betrokkene dan niet (meer) voor rede vatbaar en moet de tegenstander zonder meer worden uitgeschakeld.
De impulscontrole is op die momenten bij betrokkene niet meer aanwezig. Daardoor (en in combinatie met de onredelijkheid van de agressie) krijgt de agressie onredelijke vorm, die niets meer met het oorspronkelijke conflict heeft uit te staan. Met andere woorden, ook de kleinste conflicten zullen in dit geval dezelfde mate van ernstige agressie bewerkstelligen. Betrokkene weet wel wat wel en niet mag. Op de momenten van agressie is er echter sprake van zulke onredelijkheid en blinde woede, dat hij niet meer te stoppen is. Op die grond zou betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar moeten worden beschouwd ten aanzien van het hem telastegelegde.
Het rapport van de deskundige Deenen houdt als conclusie in:
-Op basis van het contact met betrokkene, bestudering van de aangereikte stukken, de resultaten van het psychologisch onderzoek en overleg met de mederapporteur schat ik betrokkene in als een jongeman met een ernstige antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische en borderline kenmerken. Tevens is er sprake van een psychopathe ontwikkeling.
Indien het feit door de rechtbank als bewezen beschouwd wordt, kan het feit betrokkene verminderd aangerekend worden.
Het rapport van De Ruiter houdt als conclusie in:
-Ten tijde van het plegen van het telastegelegde feit was er sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Tevens was er sprake van misbruik van middelen, in casu alcohol en cocaïne.
Ten tijde van het telastegelegde was er bij betrokkene geen sprake van psychotische vervorming van de werkelijkheid en de verdachte was dus waarschijnlijk ten tijde van het delict wel in staat om het strafwaardige van het telastegelegde te kunnen inzien. Op grond van zijn gebrekkige vermogen tot empathie en schuldbesef, die een onderdeel vormen van de antisociale persoonlijkheidsstoornis, kan geconcludeerd worden dat betrokkene maar zeer beperkt in staat is om verantwoordelijkheid te dragen voor zijn delictgedrag en dient betrokkene als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd.
Het gerechtshof kan zich met de conclusies van de deskundigen verenigen. Het gerechtshof neemt deze conclusies over en maakt de inhoud daarvan tot zijn oordeel met dien verstande dat het hof uitgaat van een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het medeplegen van doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en heeft voorts bevolen dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, met het bevel tot verpleging van overheidswege. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte, eveneens ter zake van het medeplegen van doodslag wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur zoals door de rechtbank is opgelegd, alsmede de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling, met bevel tot verpleging van overheidswege.
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden.
Verdachte is op 30 december 2000 samen met zijn halfbroer naar een café in Almere Buiten gegaan. Bij het verlaten van het café riep zijn halfbroer tegen een manspersoon (het latere slachtoffer) "kankerlijer". Vervolgens zijn zij naar hun auto gelopen. Verdachte bestuurde de auto en zijn halfbroer zat op de bijrijdersstoel. Onderweg heeft zijn halfbroer hem verteld dat het slachtoffer hem had verlinkt bij de portier door deze te zeggen dat hij cocaïne gesnoven zou hebben op het toilet. Op weg naar huis zagen beide broers het slachtoffer in de berm aan de rechterzijde van de weg lopen. Zijn halfbroer zei tegen verdachte dat hij moest stoppen omdat dat de gozer was die hem had verlinkt. Na een korte woordenwisseling van zijn halfbroer met het slachtoffer raakten beiden verwikkeld in een vechtpartij waarbij zijn halfbroer als eerste uithaalde. Het slachtoffer werd herhaalde malen tegen zijn lichaam, hoofd en benen geschopt en getrapt. Verdachte is zijn halfbroer te hulp geschoten en heeft het slachtoffer ook nog eens met zijn vuisten geslagen en een klap op zijn hoofd gegeven.
Verdachte en zijn mededader hebben het slachtoffer, dat onder invloed van alcohol niet al te weerbaar en gemakkelijk te pakken was, op een vreselijke manier te grazen genomen en hebben hem gedeeltelijk ontkleed in de sneeuw als oud vuil en hulpbehoevend achtergelaten. Niet lang daarna is het slachtoffer overleden aan zijn verwondingen.
Een geweldsdelict als het onderhavige veroorzaakt in de samenleving gevoelens van grote onveiligheid. Verdachte en zijn medeverdachte hebben door hun handelen ook ernstig leed berokkend aan de nabestaanden van het slachtoffer.
Het hof is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene en mede gelet op het ten name van verdachte staand uittreksel uit het algemeen documentatieregister waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder voor geweldsmisdrijven is veroordeeld, dat voor het feit zoals bewezen verklaard uitsluitend een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur in aanmerking komt.
Ten voordele van de verdachte houdt het hof rekening met het feit dat verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Overwegingen omtrent de oplegging van de gevorderde maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder gelet op voornoemde rapporten opgemaakt door drs M.A. Westerborg, forensisch psychiater, dr Th.A.M. Deenen klinisch psycholoog en prof dr C. de Ruiter, klinisch en forensisch psycholoog.
Het rapport van de deskundige Westerborg houdt als conclusie in:
Er heeft uitgebreid overleg plaats gevonden op de forensische psychiatrische dienst met mede- rapporteur en onze juridische adviseurs. Bij betrokkene was men het er al gauw over eens dat de kans op recidieven maximaal is. Uit zijn voorgeschiedenis, en met name uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt dat betrokkene stelselmatig recidiveert, ook in de proeftijd. Het betekent dat de stok achter de deur in de vorm van proeftijd bij betrokkene geen enkel perspectief biedt. Daarnaast werd betrokkene ook als gevaarlijk bestempeld. Het gevaar zat hem vooral in de extreme beheersing van de agressie die er toe leidt dat er sprake is van agressieve explosies, waarbij het slachtoffer op dat moment geen enkele kans heeft bij betrokkene. Zijn kennis van vechtsporten maakt hem daarbij nog gevaarlijker. Zodra hij weer vrij is zal hij vanzelf in herhaling van oude gewoontes vervallen, hij weet niet beter. Gezien bovenstaande adviseert rapporteur de rechtbank betrokkene de maatregel van TBS met verpleging van overheidswege op te leggen.
Het rapport van de deskundige Deenen houdt als conclusie in:
De kans op recidivering is uitermate groot, met name omdat betrokkene geen enkel inzicht heeft in de rol die hij zelf heeft in het ontstaan van conflicten. Bovendien kan hij door het gebruik van alcohol en drugs dermate agressief worden dat er sprake kan zijn van levensgevaarlijke situaties. Zijn woordgebruik als "prooi" illustreert dit. Tijdens de momenten dat betrokkene vastzit ziet hij het maatschappelijk onaanvaardbare van zijn handelen heel goed in. Maar zodra hij vrij is, is dit besef geheel verdwenen. Op de momenten dat hij alcohol en drugs gebruikt realiseert hij zich dat helemaal niet. Dan laat hij zich enkel nog leiden door zijn eigen impulsen en zijn eigen gevoel van rechtvaardigheid. Het beeld van de werkelijkheid en van zichzelf komt dan niet overeen met de realiteit. In die zin is er amper sprake van een ontwikkeld eigen inzicht in functioneren en wordt zijn doen en laten ernstig bepaald door zijn pathologie.
Eventuele behandelverwachtingen gericht op de psychopathologie van betrokkene dienen miniem te zijn. Er is sprake van een somber toekomstperspectief bij deze ernstig verwaarloosde jongeman. Een behandeling kan alleen succesvol zijn indien het een opgelegde behandeling betreft die weinig ontsnappingsmogelijkheden heeft. Daarnaast zal een eventuele behandeling langdurig en intensief zijn. Een behandeling met een vrijwillig karakter zal, gezien de ervaringen van betrokkene met Groot Batelaar, vroegtijdig worden afgebroken. Beter kan gedacht worden aan een op te leggen maatregel van TBS met dwangverpleging waarbij betrokkene geen mogelijkheden heeft zich aan de behandeling te onttrekken.
Het rapport van de deskundige De Ruiter houdt als conclusie in:
Het risico van herhaling van soortgelijke (en andere) strafbare feiten dient als hoog ingeschat te worden. Gezien de ernst van het telastegelegde, indien bewezen; gezien de relatie tussen het telastegelegde en de geconstateerde stoornis; en gezien het hoge risico van delictherhaling, wordt de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege geadviseerd. Betrokkene is reeds vele malen veroordeeld tot korte en lange gevangenisstraffen. Deze hebben tot nu toe hun corrigerende werking gemist en de toch al aanwezige rancune jegens de maatschappij bij betrokkene alleen maar aangewakkerd. Wanneer betrokkene na een detentie terugkeert in de maatschappij vervalt hij zienderogen in alcohol- en drugsgebruik en criminele activiteiten. Hij is niet in staat zelf verantwoordelijkheid te nemen voor zijn problemen.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en voormelde rapporten kan het hof zich verenigen met voornoemde beschouwingen uit voornoemde rapporten en neemt het hof de conclusies over.
Het bewezenverklaarde feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Aangezien voorts de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van na te melden maatregel met verpleging van overheidswege eist, zal het hof gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel dat hij van overheidswege wordt verpleegd. Het bewezenverklaarde is een delict dat gevaar oplevert voor de lichamelijke integriteit van een of meer personen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 47, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het subsidiair telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Aldus gewezen door
mr Van Kuijck, voorzitter,
mrs Dee en Besier, raadsheren,
in tegenwoordigheid van Van Lieshout-Witjes, griffier,
en op 8 augustus 2003 ter openbare terechtzitting uitgesproken.