ECLI:NL:GHARN:2003:AI1625

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
22 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02-00438
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekening van betalingen en invorderingsrente bij navorderingsaanslag inkomstenbelasting

In deze zaak heeft belanghebbende op 14 november 2000 een verzoek ingediend bij de Ontvanger om de betaling van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995 geheel af te boeken als invorderingsrente. De Ontvanger heeft op 17 november 2000 geantwoord dat slechts een deel van de betaling als invorderingsrente kan worden aangemerkt, verwijzend naar artikel 7, eerste lid, van de Invorderingswet 1990. Op 3 januari 2001 heeft belanghebbende een betaling van ƒ 3.500 gedaan, waarvan ƒ 268 als invorderingsrente is afgeboekt. De Ontvanger heeft vervolgens het bezwaar van belanghebbende tegen deze beschikking op 8 februari 2001 niet-ontvankelijk verklaard, met de motivering dat de brief van 17 november 2000 niet als een voor bezwaar vatbare beschikking kan worden aangemerkt.

Het Gerechtshof Arnhem heeft in zijn uitspraak van 22 juli 2003 geoordeeld dat de Ontvanger terecht het bezwaar van belanghebbende als niet-ontvankelijk heeft aangemerkt. Het Hof heeft vastgesteld dat de Invorderingswet 1990 geen mogelijkheid biedt voor belastingplichtigen om bezwaar te maken tegen de toerekening van betalingen op een aanslag. De uitspraak van het Hof verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in het beroep, maar gelast wel dat de Staat der Nederlanden het betaalde griffierecht aan belanghebbende vergoedt. De beslissing is openbaar uitgesproken en afschriften zijn op dezelfde dag verzonden.

De uitspraak benadrukt de regels omtrent de toerekening van betalingen volgens de Invorderingswet 1990 en de beperkte mogelijkheden voor belastingplichtigen om bezwaar te maken tegen beslissingen van de Ontvanger. Het Hof heeft geen termen aanwezig geacht voor een kostenveroordeling en heeft de ontvanger gelast het griffierecht te vergoeden, wat een belangrijke overweging is in het kader van de rechtsbescherming van belastingplichtigen.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
vijfde enkelvoudige belastingkamer
nummer 02/438 (inkomstenbelasting)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
Belanghebbende : [X]
Te : [Z]
Verweerder : de Ontvanger van de Belastingdienst/[P]
Betreft : invorderingsrente inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995
Nummer : [..H.57]
Mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden
gronden:
1. Belanghebbende heeft op 14 november 2000 een verzoek ingediend bij de Ontvanger om de binnenkort door haar te verrichten betaling inzake de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995 geheel af te boeken als invorderingsrente.
2. In een brief van 17 november 2000 deelt de Ontvanger aan belanghebbende mede dat slechts een deel van de betaling als invorderingsrente kan worden aangemerkt. De Ontvanger beroept zich hierbij op artikel 7, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 waarin de toerekening van betalingen wordt geregeld.
3. Op 3 januari 2001 vindt betaling van ƒ 3.500 door belanghebbende plaats. Deze betaling wordt door de Ontvanger als volgt afgeboekt:
- Kosten ƒ 20
- Rente ƒ 268
- Belasting ƒ 3.212.
4. Met dagtekening 12 januari 2001 heeft de Ontvanger aan belanghebbende een 'mededeling inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen' gezonden naar aanleiding van de betaling van 3 januari 2001. In deze mededeling staat onder meer het volgende vermeld:
Beschikking invorderingsrente.
Van de betaling die hierboven staat vermeld, is ƒ 268 afgeboekt als invorderingsrente. Tegen deze beschikking kunt u bezwaar maken. Meer informatie hierover vindt u op de achterkant van dit formulier.
Op de achterkant van het formulier staat onder het opschrift 'Bezwaar' onder meer vermeld: 'U kunt zowel tegen de beschikking invorderingsrente als tegen de kosten van de aanmaning bezwaar maken.'
5. Belanghebbende heeft bij brief van 29 januari 2001 bezwaar gemaakt tegen de op de Mededeling van 12 januari 2001 vermelde beschikking invorderingsrente. Zij wenst het hele bedrag van de betaling van 3 januari 2001 aangemerkt te zien als betaling van invorderingsrente.
6. In een aan belanghebbende gerichte brief van 8 februari 2001 verklaart de Ontvanger het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk. Als motivering voor deze beslissing deelt de Ontvanger aan belanghebbende mee:
- zijn brief van 17 november 2000 kan niet worden aangemerkt als een voor bezwaar of administratief beroep vatbare beschikking;
- de enige wijze om het bezwaar formeel in rechte te betrekken, is geregeld in artikel 17 van de Invorderingswet 1990, hetgeen betekent dat u tegen een eventueel latere tenuitvoerlegging van een dwangbevel terzake in verzet kunt komen bij de rechtbank.
De brief van de Ontvanger bevat geen verwijzing naar een rechtsmiddel.
7. Op 13 maart 2001 is ter griffie van het Gerechtshof te [Q] een beroepschrift van belanghebbende binnengekomen tegen de beschikking invorderingsrente. Na doorzending bij brief van de griffier van dat hof van 16 januari 2002 aan het Gerechtshof te Arnhem is het beroepschrift van belanghebbende op 17 januari 2002 ter griffie van dit hof binnengekomen.
8. In artikel 30, lid 1, van de Invorderingswet 1990 is - voorzover van belang - bepaald dat de ontvanger het bedrag van de invorderingsrente vaststelt bij voor bezwaar vatbare beschikking.
9. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 geschiedt de toerekening van de betalingen achtereenvolgens aan:
a. de kosten;
b. de betalingskorting;
c. de rente;
d. de belastingaanslag.
Noch de Invorderingswet 1990 noch de Algemene wet inzake rijksbelastingen voorziet in een mogelijkheid voor belastingplichtige tot het instellen van bezwaar en/of beroep tegen de toerekening van betalingen op een aanslag. Het bezwaarschrift is door de Ontvanger dan ook terecht als niet-ontvankelijk aangemerkt.
10. Het vorenstaande leidt het Hof tot de conclusie dat de Ontvanger ten onrechte op de Mededeling van 12 januari 2001 melding heeft gemaakt van een beschikking invorderingsrente alsmede van de mogelijkheid om daartegen een bezwaarschrift in te dienen. Dit brengt mee dat ook tegen de beslissing van de Ontvanger zoals vermeld in diens aan belanghebbende gerichte brief van 8 februari 2001 geen beroep openstaat.
11. Het Hof rest daarom niet anders dan belanghebbende niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep. In de wijze waarop de Ontvanger de bezwaren van belanghebbende tegen de toerekening van haar betaling heeft afgehandeld, vindt het Hof evenwel aanleiding de ontvanger te gelasten aan belanghebbende het voor het instellen van het beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
12. Ten slotte merkt het Hof nog op dat de vraag of het beroep van belanghebbende tijdig is ingesteld, gelet op het voorgaande, onbesproken kan blijven.
13. Het beroep van belanghebbende is ongegrond.
proceskosten:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
beslissing:
Het Gerechtshof:
- verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in het beroep;
- gelast dat de Staat der Nederlanden aan belanghebbende vergoedt het voor het instellen van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 29.
Aldus gedaan op 22 juli 2003 door mr. J.B.H. Röben, vice-president, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.F. Geerling als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(A.M.F. Geerling) (J.B.H. Röben)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 22 juli 2003
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.