4.7 Het hof dient derhalve te beoordelen of te verwachten is dat het bezwaar van [geïntimeerde] tegen de weigering van uitstel van vertrek gehonoreerd zal worden.
Het hof stelt voorop dat het bezwaarschrift niet feitelijk is onderbouwd, terwijl een aanvulling daarop niet in het geding is gebracht.
Het advies van het BMA is gebaseerd op verstrekte (medische) informatie van de behandelaars van [geïntimeerde] en er is onderzoek verricht naar de verkrijgbaarheid van relevante medische behandeling in het land van herkomst.
Kort gezegd concludeert het BMA dat in het geval van [geïntimeerde] (halfzijdige verlammingsverschijnselen met beperkte mobiliteit en depressieve klachten, onverwerkte rouw en een chronische posttraumatische stressstoornis met twee suïcidepogingen) wat betreft haar lichamelijke klachten sprake is van een medische eindsituatie, hetgeen inhoudt dat geen verdere verbetering meer wordt verwacht. De behandeling bestaat uit fysiotherapie en door de huisarts voorgeschreven medicatie, terwijl [geïntimeerde] buitenshuis gebruik maakt van een rolstoel en haar woonomgeving is aangepast. Voorts wordt in het BMA advies vermeld dat fysiotherapie in het land van herkomst (Azerbajdzjan) verkrijgbaar is, evenals de door [geïntimeerde] gebruikte medicijnen. Het BMA had geen aanwijzingen dat [geïntimeerde] werd behandeld voor haar psychische klachten. Verder is psychiatrische behandeling en medicatie volgens het BMA ook verkrijgbaar in het land van herkomst.
Volgens het BMA zal bij het uitblijven van fysiotherapie, medicatie en gebruik van hulpmiddelen naar verwachting sprake zijn van een medische noodsituatie op korte termijn. Een hernieuwde suïcidepoging onder stressende omstandigheden acht het BMA weliswaar niet ondenkbeeldig, maar het BMA heeft geen aanwijzingen gevonden dat [geïntimeerde] medisch gezien niet kan reizen, mits, kort gezegd, medicatie, begeleiding en opvang op de plaats van bestemming goed geregeld zijn.
Het hof is van oordeel dat uit het BMA advies geconcludeerd kan worden dat in het geval van [geïntimeerde] geen sprake is van de in artikel 64 Vreemdelingenwet bedoelde gezondheidstoestand. Immers, genoemd artikel schrijft voor dat uitzetting achterwege blijft zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen. Gelet op het hiervoor weergegeven advies van het BMA is er in het geval van [geïntimeerde] geen sprake van dat zij medisch gezien niet kan reizen. Een medische noodsituatie zal zich naar verwachting niet snel voordoen, omdat de door [geïntimeerde] benodigde fysiotherapie, medicatie en hulpmiddelen in het land van herkomst voorhanden zijn evenals psychiatrische behandeling en medicatie in verband daarmee.
Van een relevante verslechtering in de gezondheidstoestand van [geïntimeerde] sedert de datum van het BMA advies, is niet gebleken.
De feiten en omstandigheden waarop [geïntimeerde] zich beroept, zijn door het BMA reeds meegewogen. Hierbij is van belang dat [geïntimeerde] zich beroept op de brief van R.J.J. Tans, neuroloog in het Zuiderzeeziekenhuis te Lelystad d.d. 27 februari 2002, terwijl het BMA zich bij zijn advies (mede) heeft gebaseerd op een brief van dezelfde neuroloog van 4 september 2002, derhalve van recentere datum. Uit het BMA advies blijkt dat de mogelijkheden voor de hulp en medicatie die [geïntimeerde] behoeft, wel verkrijgbaar zijn in het land van herkomst. De stelling van [geïntimeerde] dat indien zij dit hoger beroep verliest, zij geen recht heeft op de hulp die zij nodig heeft, noch recht op een aangepaste woonsituatie, is voor het hof geen reden om anders te beslissen. Los van de vraag of zij rechten kan ontlenen aan de koppelingswet, is het de eigen keuze van [geïntimeerde] om als uitgeprocedeerde asielzoeker in Nederland te verblijven, terwijl zij ook ervoor kan kiezen om terug te keren naar het land van herkomst.
Gelet op het voorgaande zijn er onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat het advies van het BMA onjuist of onvolledig is, zodat niet valt te verwachten dat het bezwaar van [geïntimeerde] tegen de beslissing van de IND van 26 november 2002 gegrond zal worden bevonden.