ECLI:NL:GHARN:2003:AI1080
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- M. Steeg
- A. van Wijland-Kalkman
- J. Hilverda
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de Staat in verstekprocedure inzake uithuisplaatsing van minderjarige kinderen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 29 juli 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bevoegdheid van de Staat der Nederlanden om een verstekprocedure aanhangig te maken. De zaak betreft de uithuisplaatsing van de minderjarige kinderen van de appellant, die in deze procedure als eiser optreedt. In een eerder tussenarrest van 12 november 2002 had het hof de vraag opgeworpen of de Staat ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding nog wel de bevoegde instantie was. Partijen kregen de gelegenheid om hun standpunten hierover naar voren te brengen.
De Staat, vertegenwoordigd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn & Sport, stelde dat de uithuisplaatsing van de kinderen volledig viel voor de inwerkingtreding van de Wet LBIO en de wijziging van de Wet op de Jeugdhulpverlening van 1 mei 1995. Hierdoor meende de Staat dat hij bevoegd was om de vordering zelfstandig te innen. Het hof oordeelde echter dat het standpunt van de Staat geen steun vond in de overgangsregeling van de Wet LBIO. De wet maakt geen uitzondering voor gevallen waarin bijdragen verschuldigd zijn voor uithuisplaatsingen die zijn geëindigd vóór 1 mei 1995.
Het hof verklaarde de appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep van het vonnis van de rechtbank te Almelo van 26 juli 2000. Tevens werd de Staat veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure en het hoger beroep. De kosten werden gedetailleerd opgesomd, inclusief griffierechten en salaris van de procureur. Het hof verklaarde de veroordelingen tot betalingen van proceskosten uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de Staat onmiddellijk aan de veroordelingen moest voldoen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.