ECLI:NL:GHARN:2003:AG0193
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Aftrekbaarheid van rente op hypothecaire geldlening in relatie tot eigen woning
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 29 april 2003, staat de aftrekbaarheid van rente op een hypothecaire geldlening centraal. De belanghebbende, geboren in 1938, en zijn echtgenote, geboren in 1941, hebben in 1968 een eigen woning gefinancierd met een hypothecaire geldlening die in oktober 1998 afliep. In 1997 hebben zij plannen gemaakt om hun woning en garage te verbeteren, maar de geldverstrekker was niet bereid om de oude lening vervroegd af te lossen zonder boeterente. Hierdoor besloot de belanghebbende om pas in oktober 1998 een nieuwe hypothecaire lening aan te gaan.
De belanghebbende heeft in de tussenliggende periode aanzienlijke bedragen besteed aan de verbetering en het onderhoud van de woning en garage, gefinancierd met middelen die hij had gereserveerd als pensioenvoorziening. De Inspecteur van de Belastingdienst heeft echter slechts een deel van de rente op de nieuwe lening als aftrekbaar geaccepteerd, omdat hij meende dat er geen causaal verband was tussen de lening en de uitgaven voor de woning.
Het Gerechtshof oordeelt dat de belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn oorspronkelijke bedoeling was om de hypothecaire lening te gebruiken voor de verbetering van de woning. Het Hof vernietigt de uitspraak van de Inspecteur en stelt het belastbare inkomen vast op het door de belanghebbende aangegeven bedrag. Tevens wordt de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak benadrukt het belang van de intentie van de belastingplichtige bij het aangaan van een lening in relatie tot de aftrekbaarheid van rente.