ECLI:NL:GHARN:2003:AF9099

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
14 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-090516-02 - 06
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Barels
  • J. van Kuijck
  • H. Nunnikhoven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek tot opheffing voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 14 mei 2003 uitspraak gedaan in het hoger beroep dat was ingesteld door de verdachte tegen de beslissing van de rechtbank te Arnhem van 2 mei 2003. De rechtbank had het verzoek van de verdachte tot opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Tijdens de zitting heeft het hof de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. M. van Stratum, gehoord. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank en de verklaring ex artikel 451a van het Wetboek van Strafvordering van 6 mei 2003 in overweging genomen.

Het hof oordeelt dat het hoger beroep zich richt tegen een tussenbeslissing van de rechtbank, die de afwijzing van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis betreft. Gelet op artikel 406 van het Wetboek van Strafvordering is het hof van mening dat het beroep niet-ontvankelijk is. De verdachte kan niet in zijn hoger beroep worden ontvangen, omdat het hoger beroep niet gericht is tegen de eerste afwijzing van het verzoek tot opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis, zoals bedoeld in artikel 87 van het Wetboek van Strafvordering.

De uitspraak van het hof houdt in dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep. Dit besluit is genomen in aanwezigheid van de griffier, die de uitspraak heeft ondertekend samen met de voorzitter. Het hof heeft vastgesteld dat er eerder, op 30 januari 2003, een verzoek tot opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis was gedaan, maar dat het huidige hoger beroep zich niet richt tegen deze eerdere afwijzing. Hierdoor kan er geen sprake zijn van een partiële ontvankelijkheid, en is de verdachte in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Gerechtshof te Arnhem
pkn: 05-090516-02 - 06
avnr: 6996 - 06
Het gerechtshof heeft te beslissen op het hoger beroep ingesteld door
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in het huis van bewaring te Arnhem.
Het hoger beroep is ingesteld tegen de beslissing genomen ter terechtzitting van de rechtbank te Arnhem van 2 mei 2003, houdende de afwijzing van het verzoek tot opheffing danwel schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door mr M. van Stratum, advocaat te Amsterdam, in raadkamer van heden.
Het hof heeft gezien bovengenoemde beslissing en de verklaring ex artikel 451a van het Wetboek van Strafvordering van 6 mei 2003.
OVERWEGINGEN:
Nu het hoger beroep zich mede richt tegen een ter zitting van de rechtbank genomen tussenbeslissing, houdende een afwijzing van een verzoek van verdachte tot schorsing van de voorlopige hechtenis, is het hof van oordeel, dat het beroep, gelet op artikel 406 van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk is.
De strekking van het bepaalde in het tweede lid van artikel 406 van het Wetboek van Strafvordering brengt voorts met zich mee dat de in artikel 87, tweede lid, eerste zin van het Wetboek van Strafvordering voorziene beperking van het hoger beroep hier van toepassing is.
Het hof stelt vast dat door verdachte eerder, te weten in raadkamer van 30 januari 2003 een verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis is gedaan.
Nu het hier nog aan de orde zijnde hoger beroep zich niet richt tegen de eerste afwijzing van een verzoek tot opheffing danwel schorsing zoals bedoeld in meergemeld artikel 87 van het Wetboek van Strafvordering moet verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep. Weliswaar zijn bij de verlenging van het bevel gevangenhouding de in het bevel omschreven feiten aangevuld met nog een feit overeenkomstig het bepaalde in artikel 67b, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, maar nu voor dit geval van een appel tegen een afwijzing van een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis een soortgelijke uitzonderingsbepaling als die van de tweede volzin in het tweede lid van artikel 71 van het Wetboek van Strafvordering ontbreekt, kan ook geen sprake zijn van een partiële ontvankelijkheid.
BESLISSING:
Het hof verklaart verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Aldus gegeven op 14 mei 2003 door mrs Barels, voorzitter, Van Kuijck en Nunnikhoven, raadsheren, in tegenwoordigheid van Nijdeken, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.