ECLI:NL:GHARN:2003:AF4612

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
23 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02-00219
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting en zelfstandigenaftrek

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 23 januari 2003, staat de vraag centraal of de belanghebbende recht heeft op de zelfstandigenaftrek van ƒ 13.110 in het kader van de inkomstenbelasting voor het jaar 2000. De belanghebbende, die sinds 1 maart 1983 in loondienst is bij [A] BV, drijft daarnaast een onderneming. De inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] heeft de aanslag inkomstenbelasting opgelegd, waartegen de belanghebbende bezwaar heeft gemaakt. De mondelinge behandeling vond plaats zonder dat partijen aanwezig waren, op basis van schriftelijke toestemming.

De relevante wetgeving, artikel 44m van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, stelt dat een zelfstandigenaftrek kan worden toegepast indien de belastingplichtige gedurende het kalenderjaar ten minste 1225 uren aan het drijven van de onderneming besteedt. In het geval van een gehuwde belastingplichtige, die niet duurzaam gescheiden leeft, kan dit aantal worden verlaagd tot 875 uren, mits de echtgenoot ook een bepaalde hoeveelheid uren in de onderneming werkzaam is.

De belanghebbende betoogt dat hij aan het urencriterium voldoet omdat hij dag en nacht bereikbaar is voor zijn onderneming. Het hof oordeelt echter dat het feitelijk drijven van een onderneming meer inhoudt dan alleen beschikbaarheid. De belanghebbende heeft geen urenverantwoording of andere bewijsstukken overgelegd die aantonen dat hij aan het urencriterium voldoet. Het hof concludeert dat de belanghebbende niet in staat is geweest het vereiste bewijs te leveren.

De beslissing van het Gerechtshof is dat het beroep ongegrond wordt verklaard. Er zijn geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en afschriften zijn op 24 januari 2003 verzonden.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
zevende enkelvoudige belastingkamer
nummer 02/00219 (inkomstenbelasting)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
verweerder : de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000
nummer : [01.H06]
mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden
gronden:
1. Belanghebbende is sinds 1 maart 1983 in loondienst bij [A] BV. Daarnaast drijft belanghebbende een onderneming.
2. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op de zelfstandigenaftrek van ƒ 13.110.
3. Artikel 44m van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 2000) luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
1. Ten aanzien van de belastingplichtige die winst uit onderneming geniet en bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar, doch nog niet die van 65 jaar heeft bereikt, wordt een zelfstandigenaftrek toegepast indien:
a. gedurende het kalenderjaar de tijd die in totaal wordt besteed aan het voor eigen rekening feitelijk drijven van een onderneming en het verrichten van arbeid als bedoeld in artikel 22, grotendeels, doch voor ten minste 1225 uren, in beslag wordt genomen door het drijven van die onderneming.
(…)
7. Ten aanzien van de gehuwde, niet duurzaam gescheiden levende belastingplichtige wiens echtgenoot gedurende het kalenderjaar ten minste 525 uren arbeid verricht in een door de belastingplichtige voor eigen rekening feitelijk gedreven onderneming, wordt het in het eerste lid onderdeel a en b vermelde aantal uren van 1225 verlaagd tot 875.
4. Bij betwisting door de inspecteur rust in redelijkheid op belanghebbende de last aannemelijk te maken dat aan het in artikel 44m Wet op de inkomstenbelasting 1964 opgenomen urencriterium wordt voldaan.
5. Belanghebbende betoogt - zakelijk weergegeven - dat hij aan het urencriterium voldoet omdat hij dag en nacht bereikbaar is voor zijn onderneming. Dit betoog miskent echter dat het feitelijk drijven van een onderneming meer inhoudt dan het zich beschikbaar houden voor de onderneming.
6. Belanghebbende heeft geen urenverantwoording of andere stukken overgelegd die het oordeel zouden kunnen rechtvaardigen dat hij, hetzij omdat hij ten minste 1225 uren heeft besteed aan het feitelijk drijven van zijn onderneming, hetzij omdat hij ten minste 875 uren daaraan heeft besteed en zijn echtgenote ten minste 525 uren arbeid heeft verricht in zijn onderneming, aan het urencriterium voldoet.
7. Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd is hij er niet in geslaagd het van hem verlangde bewijs te leveren.
proceskosten:
Het hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
beslissing:
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 23 januari 2003 door mr. drs. F.J.P.M. Haas, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. D.N.N. Jansen als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(D.N.N. Jansen) (F.J.P.M. Haas)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 januari 2003
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.