Parketnummer: 21-000003-02
Uitspraak dd.: 7 juni 2002
TEGENSPRAAK
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 10 december 2001 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-096011-01 en 05-096073-01, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats},
thans verblijvende in het huis van bewaring te Arnhem.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 mei 2002 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte heeft ter terechtzitting opgegeven dat hij geen rechtsmiddel heeft willen instellen tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij hij ter zake van het onder parketnummer 05-096073-01 telastegelegde feit 6 werd vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting opgegeven dat het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep zich beperkt tot de vrijspraak met betrekking tot het onder parketnummer 05-096073-01 telastegelegde feit 6.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich niet met het vonnis, waarvan beroep, zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Aan verdachte is telastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de wijzigingen van de telastelegging bijlagen IIb)
Het hof nummert de onder parketnummer 05-096011-01 telastegelegde feiten als feiten 1, 2, 3 en 4, en de onder parketnummer 05-096073-01 telastegelegde feiten als feiten 5, 6, 7, 8, 9 en 10.
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 10 telastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Weliswaar hebben verdachte en zijn [medeverdachte] gedurende een periode van enkele maanden samengewerkt bij het plegen van de feiten, doch onvoldoende is gebleken van een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid, zoals vereist voor een bewezenverklaring van het misdrijf deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 primair, 5, 6, 7, 8 primair en 9 telastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen; meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen
personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van het onder 4 primair bewezenverklaarde:
Het medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
Diefstal.
ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
ten aanzien van het onder 7 bewezenverklaarde:
Het medeplegen van poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
ten aanzien van het onder 8 primair bewezenverklaarde:
Uitlokking tot medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
ten aanzien van het onder 9 bewezenverklaarde:
Het medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Strafbaarheid van de verdachte
Omtrent verdachte is op 10 juni 2001 door C.W.J. Seegers, klinisch psycholoog, een psychiatrisch rapport opgemaakt.
De deskundige is van mening dat er bij verdachte, ten tijde van het plegen van de telastegelegde feiten, een persoonlijkheidsstoornis bestond die in verband stond met de delicten. De persoonlijkheidsstoornis beïnvloedde verdachtes gedragskeuzes c.q. gedragingen ten tijde van de telastegelegde feiten en wel zodanig dat het telastegelegde daaruit (mede) verklaard kan worden. In dit rapport wordt geconcludeerd dat verdachte zich snel gekrenkt voelt in zijn narcisme en dat hij met zijn onvolgroeide gewetensfunctie meent het recht in eigen hand te kunnen nemen. Verdachtes delicten lijken voor een deel impulsief en deels georganiseerd te zijn. Dan is er naar aanleiding van frustraties een denkproces op gang gekomen, waarin hij zijn antisociale reactie op frustraties uitwerkt en uitvoert.
Op grond van het bovenstaande concludeert de deskundige dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar geacht kan worden.
Het hof neemt die conclusies over en maakt die tot de zijne.
Overeenkomstig genoemde conclusies kan niet gezegd worden dat verdachte niet strafbaar is. Omstandigheden welke zijn strafbaarheid zouden opheffen dan wel uitsluiten zijn ook overigens niet aannemelijk geworden. Verdachte is strafbaar.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4 primair, 5, 6, 7, 8 primair en 9 telastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren. De officier van justitie vorderde voor alle telastegelegde feiten een gevangenisstraf van 7 jaren. Verdachte en de officier van justitie zijn in hoger beroep gekomen van deze veroordeling. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4 primair, 5, 6, 7, 8 primair, 9 en 10 telastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan een afpersing en een tweetal diefstallen met geweldpleging. Dit soort feiten brengen naast materiële schade tevens psychische schade bij de slachtoffers teweeg en dragen ook in het algemeen bij aan onveiligheidsgevoelens in de samenleving. Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan delicten met een sterk gevaarzettend karakter te weten brandstichting dan wel uitlokking daarvan of een poging daartoe. Veelal werden de branden gesticht door het gooien van molotovcocktails. Bij de brandstichtingen zijn mensenlevens in gevaar gebracht en is aanzienlijke materiële schade veroorzaakt. Ook deze feiten leiden tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Wat er ook zij van de door verdachte genoemde politieke motieven c.q. zijn ideële betrokkenheid bij de “Molukse zaak”, deze kunnen binnen een rechtsstaat geen rechtvaardiging opleveren voor de bewezenverklaarde brandstichtingen. Het hof houdt daarbij voorts rekening met het verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen justitieel documentatieregister waaruit blijkt dat hij eerder wegens geweldsdelicten is veroordeeld.
Voor ernstige feiten als de onderhavige kan alleen een vrijheidsbenemende straf van lange duur in aanmerking komen. Dat het hof niet komt tot een op zichzelf gerechtvaardigde hogere gevangenisstraf dan in eerste aanleg opgelegd vindt zijn oorzaak uitsluitend in de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en zijn jeugdige leeftijd.
Niettemin legt het hof – in aanmerking nemende dat de advocaat-generaal anders dan het hof het onder 10 telastegelegde feit wel bewezen achtte en een gevangenisstraf requireerde van zes jaren – een hogere straf op dan gevorderd. Het hof vindt daarin aanleiding op grond van het hierboven overwogene.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen het ter kennisneming gevoegde feit, vermeld op de dagvaarding in eerste aanleg met parketnummer 05-096073-01 (voorhanden hebben van munitie).
Verdachte heeft bekend dat feit te hebben begaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 47, 57, 63, 157, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 10 telastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 primair, 5, 6, 7, 8 primair en 9 telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr Van Kuijck, voorzitter,
mrs Boerwinkel en Besier, raadsheren,
in tegenwoordigheid van Heeres, griffier,
en op 7 juni 2002 ter openbare terechtzitting uitgesproken.