ECLI:NL:GHARN:2002:AN8932

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
7 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-000071-02
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Kuijck
  • A. Boerwinkel
  • J. Besier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afpersing en brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 7 juni 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Arnhem. De verdachte is beschuldigd van afpersing en brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen is ontstaan. De zaak is behandeld op de terechtzitting van 24 mei 2002, waar de advocaat-generaal en de verdachte hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte heeft geen rechtsmiddel ingesteld tegen de vrijspraak van enkele feiten, maar het hoger beroep van de officier van justitie richtte zich op de vrijspraak van feit 7. Het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de deelname aan een criminele organisatie, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan afpersing en meerdere brandstichtingen. De branden, vaak veroorzaakt door molotovcocktails, hebben geleid tot aanzienlijke materiële schade en hebben de veiligheid in de samenleving in gevaar gebracht. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen bij het bepalen van de straf. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht. Het hof heeft de eerdere vrijspraak van feit 7 gehandhaafd en het vonnis van de rechtbank in zoverre vernietigd.

Uitspraak

Parketnummer: 21-000071-02
Uitspraak dd.: 7 juni 2002
TEGENSPRAAK
GERECHTSHOF TE ARNHEM
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 10 december 2001 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 mei 2002 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte heeft ter terechtzitting opgegeven dat hij geen rechtsmiddel heeft willen instellen tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij hij ter zake van het onder 3 en onder 7 telastegelegde werd vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting opgegeven dat het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep zich beperkt tot de vrijspraak met betrekking tot het onder feit 7 telastegelegde feit.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich niet met het vonnis, waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, zodat dit vonnis in zoverre behoort te worden vernietigd en in zoverre opnieuw moet worden rechtgedaan.
De telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de wijziging van de telastelegging bijlage IIb)
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 7 telastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Weliswaar hebben verdachte en zijn [medeverdachte] gedurende een periode van enkele maanden samengewerkt bij het plegen van de feiten, doch onvoldoende is gebleken van een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid, zoals vereist voor een bewezenverklaring van het misdrijf deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 4, 5 primair en 6 telastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen; meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 2 primair en onder 5 primair bewezenverklaarde telkens:
Het medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Het medeplegen van poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde:
Het medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte ten aanzien van het onder 1 primair, 2 primair, 4, 5 primair en 6 telastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren. De officier van justitie vorderde voor alle telastegelegde feiten een gevangenisstraf van 5 jaren. Verdachte en de officier van justitie zijn in hoger beroep gekomen van deze veroordeling. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het onder 1 primair, 2 primair, 4, 5 primair, 6 en 7 telastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan een afpersing. Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan delicten met een sterk gevaarzettend karakter te weten brandstichting dan wel een poging daartoe. Veelal werden de branden gesticht door het gooien van molotovcocktails. Bij de brandstichtingen zijn mensenlevens in gevaar gebracht en is aanzienlijke materiële schade veroorzaakt. Deze feiten hebben tot gevoelens van grote onrust en onveiligheid in de samenleving geleid.
Wat er ook zij van genoemde politieke motieven c.q. ideële betrokkenheid van verdachte bij de “Molukse zaak”, deze kunnen binnen een rechtsstaat geen rechtvaardiging opleveren voor de bewezenverklaarde brandstichtingen.
Voor ernstige feiten als de onderhavige kan alleen een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur in aanmerking komen. Tevens heeft het hof in aanmerking genomen het desbetreffende uittreksel uit het algemeen justitieel documentatieregister ten name van verdachte.
Het hof legt – in aanmerking nemende dat de advocaat-generaal anders dan het hof het onder 7 telastegelegde feit wel bewezen achtte en een gevangenisstraf requireerde van vier jaren – een hogere straf op dan gevorderd. Het hof vindt daarin aanleiding op grond van het hierboven overwogene.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen het ter kennisneming gevoegde feit, vermeld op de dagvaarding in eerste aanleg (opzetheling van een stereotoren en t.v.).
Verdachte heeft bekend dat feit te hebben begaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 47, 57, 157 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Verstaat, dat het door verdachte en het openbaar ministerie ingestelde rechtsmiddel niet is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte terzake van het onder 3 telastegelegde werd vrijgesproken.
Vernietigt het vonnis, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 7 telastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 4, 5 primair en 6 telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr Van Kuijck, voorzitter,
mrs Boerwinkel en Besier, raadsheren,
in tegenwoordigheid van Heeres, griffier,
en op 7 juni 2002 ter openbare terechtzitting uitgesproken.