ECLI:NL:GHARN:2002:AF2721
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Waardevaststelling onroerende zaken en belastingheffing
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 5 november 2002, gaat het om de waardevaststelling van een onroerende zaak in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, vertegenwoordigd door de erven van [X], heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de Chef van de afdeling Financiën van de Gemeente [P], die de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 1999 op ƒ 781.000 heeft vastgesteld. De belanghebbende betwist deze waardering en heeft een taxatieverslag overgelegd, waaruit blijkt dat de waarde op de peildatum volgens hen ƒ 759.800 zou moeten zijn.
Het Hof heeft vastgesteld dat de Ambtenaar bij de waardebepaling rekening heeft gehouden met de verkoopprijs van een vergelijkbaar object, maar dat niet duidelijk is hoe deze waarde is afgeleid. De belanghebbende heeft ook een taxatieverslag overgelegd van een makelaar-taxateur, waarin de waarde op 25 januari 1999 is vastgesteld op ƒ 775.000. Het Hof heeft beide taxatieverslagen in overweging genomen en geconcludeerd dat er geen grond is om het ene rapport meer gewicht toe te kennen dan het andere.
Uiteindelijk heeft het Hof de waarde van de woning vastgesteld op ƒ 770.000, en de uitspraak van de Ambtenaar vernietigd. Tevens is de Ambtenaar gelast het griffierecht van € 27,23 aan de belanghebbende te vergoeden. Het Hof heeft benadrukt dat tegen deze mondelinge uitspraak geen beroep in cassatie mogelijk is, maar dat partijen binnen vier weken een verzoek kunnen indienen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De beslissing van het Hof is openbaar uitgesproken, en de griffier heeft het proces-verbaal opgemaakt.