ECLI:NL:GHARN:2002:AF1255

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
24 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00-01800
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing en spaarloonregeling bij houdstermaatschappij en dochtervennootschappen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 24 oktober 2002, staat de belastingheffing en de toepassing van de spaarloonregeling centraal. De belanghebbende, [X] Holding BV, is een houdstermaatschappij met drie dochtervennootschappen waarvan zij alle aandelen bezit. De Inspecteur van de Belastingdienst heeft naheffingsaanslagen opgelegd voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 1996 tot en met 1998, met betrekking tot de werknemers van de dochtermaatschappij [X-2] BV. De belanghebbende stelt dat de Inspecteur ten onrechte de spaarloonregeling niet toepast op haar werknemers, terwijl deze wel van toepassing is op de werknemers van [X-2] BV. De belanghebbende betoogt dat zij als één economische eenheid met haar dochtervennootschappen moet worden beschouwd, waardoor het gelijkheidsbeginsel zou zijn geschonden.

Het Gerechtshof overweegt dat de belanghebbende en [X-2] BV als afzonderlijke werkgevers moeten worden aangemerkt, elk met eigen werknemers. De bepalingen van de Wet op de loonbelasting en de daarop gebaseerde regelingen zijn slechts van toepassing op de arbeidsverhouding tussen één werkgever en de werknemer. De fiscale eenheid die bestaat voor de vennootschapsbelasting en de omzetbelasting is niet relevant voor de toepassing van de spaarloonregeling. Het Hof concludeert dat de werknemers van de belanghebbende en die van [X-2] BV niet als gelijke gevallen kunnen worden aangemerkt, omdat er verschillende arbeidsovereenkomsten van toepassing zijn.

Uiteindelijk verklaart het Gerechtshof het beroep van de belanghebbende ongegrond en oordeelt dat er geen termen zijn om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten. De beslissing wordt op dezelfde dag uitgesproken door de voorzitter en de raadsheren, met de griffier aanwezig. Afschriften van de uitspraak zijn op 29 oktober 2002 verzonden.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
derde meervoudige belastingkamer
nummer 00/01800
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X] Holding BV
te : [Z]
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift
soort belasting : loonbelasting/premie volksverzekeringen, aanslagnummers [01.A01.7500 en 02.A01.8500]
tijdvakken : 1 januari 1996 tot en met 31 december 1997 en 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998
mondelinge behandeling : op 10 oktober 2002 te Arnhem
waarbij verschenen : [belanghebbendes gemachtigde alsmede de Inspecteur]
gronden
1. Belanghebbende is een houdstermaatschappij met drie dochtervennootschappen waarvan zij alle aandelen bezit. Het aandelenkapitaal van belanghebbende is volledig in handen van [de heer en mevrouw X]. Tussen belanghebbende en haar dochtervennootschappen bestaat zowel voor de vennootschapsbelasting als voor de omzetbelasting een fiscale eenheid.
2. Eén van de dochtermaatschappijen van belanghebbende is [X-2] BV welke BV in de jaren 1996 tot en met 1998 respectievelijk 16, 11 en 10 werknemers in dienst had. Op die werknemers is een CAO van toepassing en een spaarloonregeling die voldoet aan de eisen die daaraan in de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet LB) en de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen (hierna: URWW) zijn gesteld.
3. Bij belanghebbende zijn slechts twee werknemers in loondienst werkzaam, te weten de genoemde [de heer en mevrouw X]. Op deze twee werknemers is geen CAO van toepassing. De arbeidsovereenkomst tussen deze twee werknemers en belanghebbende voorziet niet in een spaarloonregeling. Niettemin heeft belanghebbende, bij de uitbetaling van de lonen aan haar werknemers, gehandeld als ware er een spaarloonregeling van toepassing.
4. De Inspecteur heeft zich na een boekenonderzoek loonbelasting dat bij belanghebbende is ingesteld op het standpunt gesteld dat de spaarloonregeling, gelet op artikel 23 van de URWW, is uitgesloten van de toepassing van artikel 32 van de Wet LB. Hij heeft op die grond aan belanghebbende de hiervoor genoemde naheffingsaanslagen opgelegd.
5. Belanghebbende stelt dat de Inspecteur zich ten onrechte beroept op het arrest van de Hoge Raad van 15 december 1999, nr. 32.263, BNB 2000/211c*. Belanghebbende moet naar haar mening als één economische eenheid met haar dochtervennootschappen worden beschouwd. Artikel 23 van de URWW en genoemd arrest zijn dan niet van toepassing. Het gelijkheidsbeginsel is geschonden door op de werknemers van [X-2] BV de spaarloonregeling wel, en op de werknemers van belanghebbende niet van toepassing te verklaren.
6. Belanghebbende en [X-2] BV zijn twee afzonderlijke werkgevers die ieder eigen werknemers in dienst hebben. Zij moeten ieder afzonderlijk als inhoudingsplichtige worden aangemerkt. De bepalingen van de Wet LB en de daarop gebaseerde regelingen en besluiten moeten en kunnen slechts worden toegepast op de arbeidsverhouding tussen één werkgever/inhoudingsplichtige en de werknemer, tenzij daarop in de bedoelde bepalingen nadrukkelijk een uitzondering is gemaakt. De bestaande fiscale verplichtingen en mogelijkheden die gelden voor een andere inhoudingsplichtige zijn daarbij niet relevant. Zo in het onderhavige geval al moet worden aangenomen dat tussen belanghebbende en haar twee werknemers een spaarloonregeling bestaat, moet die van de toepassing van de fiscale faciliteiten worden uitgesloten op grond van artikel 23 van de URWW. Dat tussen belanghebbende en haar dochtermaatschappijen voor de heffing van de vennootschapsbelasting en de omzetbelasting een fiscale eenheid bestaat is daarbij niet van belang, evenmin als hetgeen belanghebbende overigens nog naar voren heeft gebracht.
7. Op de werknemers van [X-2] BV enerzijds en op de werknemers van belanghebbende anderzijds zijn verschillende arbeidsovereenkomsten van toepassing. Die beide groepen werknemers kunnen daarom niet als rechtens en feitelijk gelijke gevallen worden aangemerkt. Dat belanghebbende en [X-2] BV tot dezelfde entiteit in economische zin behoren doet daaraan niet af.
slotsom
Het beroep van belanghebbende is ongegrond.
proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende.
beslissing:
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 24 oktober 2002 door mr. M.C.M. de Kroon als voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. C.M. Ettema, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. M.C.G.J. van Well als griffier, en op die dag uitgesproken door mr. De Kroon.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
(M.C.G.J. van Well) (M.C.M. de Kroon)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 oktober 2002
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.