ECLI:NL:GHARN:2002:AF1053

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
22 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/473
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Makkink
  • R. Rijken
  • A. van Ginkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aansprakelijkheidsbeperking in de ALIB-voorwaarden en de redelijkheid en billijkheid in een civiele zaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 22 oktober 2002, staat de vraag centraal of de aansprakelijkheidsbeperking in de ALIB-voorwaarden van toepassing is in de relatie tussen de appellant, een besloten vennootschap, en de geïntimeerden, waaronder een verzekeringsmaatschappij en een maatschap. De appellant had een technische installatie aangelegd voor de geïntimeerde sub 2, waarbij een aanzienlijke schade is ontstaan door een brand. De appellant beroept zich op een exoneratiebeding dat zijn aansprakelijkheid beperkt tot 15% van de aanneemsom, maar de geïntimeerden stellen dat deze beperking in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, zoals bedoeld in artikel 6:233 BW.

Het hof overweegt dat de omvang van de schade aanzienlijk is en dat de wanverhouding tussen de schade en de aansprakelijkheidsbeperking als 'uiterst nadelig' voor de opdrachtgever kan worden gekwalificeerd. De appellant heeft niet adequaat gereageerd op de stellingen van de geïntimeerden over de onredelijke bezwarendheid van het exoneratiebeding. Het hof concludeert dat de aansprakelijkheidsbeperking in dit geval niet kan worden ingeroepen, omdat deze in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. De appellant wordt veroordeeld tot het vergoeden van een 3/4e deel van de schade, terwijl het hof het eerdere vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigt en bekrachtigt.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden van het geval bij de toepassing van exoneratiebedingen, vooral in situaties waarin de schade aanzienlijk is en de benadeelde partij een kleine ondernemer betreft zonder relevante ervaring met algemene voorwaarden. Het hof wijst erop dat de appellant niet kan volstaan met een beroep op de aansprakelijkheidsbeperking, gezien de specifieke omstandigheden van deze zaak.

Uitspraak

22 oktober 2002
derde civiele kamer
rolnummer 2000/473
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
arrest
inzake:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
procureur: mr. J.C.N.B. Kaal,
tegen:
1 de naamloze vennootschap
N.V. Interpolis Schade,
gevestigd te Tilburg,
2 de maatschap naar burgerlijk recht
[geïntimeerde sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerden,
procureur: mr. J.M.J. Huver.
1 De voortzetting van het geding na verwijzing
1.1 De bij het tussenarrest van dit hof van 10 juli 2001 bepaalde comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2001. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
1.2 Beide partijen hebben een memorie na comparitie van partijen genomen.
1.3 Daarna hebben partijen de stukken wederom aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest.
2 De verdere beoordeling van het geschil in hoger beroep na verwijzing
2.1 Zoals reeds vermeld in het tussenarrest van 10 juli 2001 staat thans aan dit hof ter beoordeling de vraag of het beroep van [appellant] op de aansprakelijkheidsbeperking in de ALIB-voorwaarden jegens [geïntimeerde sub 2] in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Van het antwoord op die vraag hangt af of drie-vierde deel van de schade voor rekening van
[appellant] komt of slechts een bedrag ten belope van 15% van de aanneemsom.
2.2 In hun antwoordmemorie na comparitie onder 2.3 hebben Interpolis en [geïntimeerde sub 2] een beroep gedaan op art. 6:233 onder a BW (open norm ; onredelijk bezwarendheid van de litigieuze aansprakelijkheidsbeperking in de ALIB-voorwaarden) en vorderen – bij wege van eisvermeerdering – vernietiging van dat exoneratiebeding.
[appellant] heeft hierop niet meer gereageerd. Na cassatie en verwijzing wordt het geding voortgezet binnen de door het arrest van de Hoge Raad getrokken grenzen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het onderhavige exoneratiebeding dient te worden getoetst aan de maatstaf van de redelijkheid en billijkheid. Het gaat daarom thans nog slechts om de vraag
als vermeld in rov. 2.1 hierboven. Dit brengt mee dat een vordering tot vernietiging van dat exoneratiebeding thans niet meer aan de orde kan komen. Voor de uitkomst – merkt het hof ten overvloede op – maakt het overigens niet uit welke van de beide vermelde maatstaven wordt gehanteerd.
2.3 Ter comparitie van partijen zijn de voor die beoordeling (zie rov. 2.1) relevante omstandigheden nader met partijen besproken. Te dien aanzien kan thans het volgende worden vastgesteld.
a. Artikel 11.5 van de ALIB-voorwaarden (hierna te noemen: het exoneratiebeding) luidt als volgt :
"De installateur aanvaardt aansprakelijkheid voor schade aan goederen van opdrachtgever bij de uitvoering van de overeenkomst toegebracht of veroorzaakt door hen waarvoor hij aansprakelijk is en die door hem in het werk zijn gesteld en daarop toegelaten tot een bedrag van maximaal 15% van de aanneemsom."
b. De aanneemsom van het door [appellant] in opdracht van [geïntimeerde sub 2] uitgevoerde werk betreffende de aanleg ervan een technische installatie in een nieuw te bouwen champignonkwekerij van Van de Heuvel bedroeg
f 95.000,- exclusief BTW (productie 1 bij conclusie van antwoord in eerste aanleg). Het exoneratiebeding beperkt de aansprakelijkheid van [appellant] mitsdien – hetgeen tussen partijen in confesso is – tot een bedrag van f 14.250,-.
c. Ter zake van de als gevolg van de fout van de monteurs van [appellant] veroorzaakte brandschade heeft Interpolis als brandassuradeur aan [geïntimeerde sub 2] een bedrag voldaan van f 326.262,71, ten belope van welk bedrag zij in de inleidende dagvaarding als gesubrogeerd verzekeraar veroordeling vordert van [appellant]. Voor eigen rekening van [geïntimeerde sub 2] is gebleven een bedrag van f 24.000,-. [geïntimeerde sub 2] vordert van [appellant] in de inleidende dagvaarding vergoeding van dat bedrag. In totaal bedragen de vorderingen mitsdien f 350.262,71. De exacte omvang van de schade staat in dit geding nog niet vast, maar aannemelijk is dat die schade aanzienlijk is.
d. Hieruit volgt dat het exoneratiebeding, gelet op de wanverhouding tussen de vergaande mate van beperking van aansprakelijkheid en de veroorzaakte (aanzienlijke) schade, valt aan te merken als een voor [geïntimeerde sub 2] als opdrachtgever "uiterst nadelig" beding. Vergelijk HR 8 maart 1991, NJ 1991, 396 inzake De Kleijn / Van der Ende. Het feit dat, zoals namens [appellant] ter comparitie bij dit hof werd aangevoerd, het toevallig is dat er in deze zaak een grote schade staat tegenover de beperking tot 15% van de aanneemsom, maakt dit niet anders, nu toch die grote schade het gegeven in deze casus is en [appellant] zich tegen het verhalen van dat bedrag verweert met een beroep op die vergaande aansprakelijkheidsbeperking.
e. Het ligitieuze exoneratiebeding is eenzijdig opgesteld.
f. [geïntimeerde sub 2] heeft aangevoerd te behoren tot de groep van kleine ondernemers die niet gewoon zijn algemene voorwaarden uit te onderhandelen en voor wie deze voorwaarden niet duidelijk, moeilijk leesbaar en in hun gevolgen niet goed te overzien zijn. Ter comparitie heeft [geïntimeerde sub 2] – onweersproken – doen aanvoeren dat [geïntimeerde sub 2] ten tijde van het sluiten van de onderhavige overeenkomst met [appellant] in dienstbetrekking werkzaam was bij de belastingdienst, alwaar hij zich bezighield met het verwerken van databestanden (adresgegevens e.d.), alsmede dat [geïntimeerde sub 2] een startende ondernemer was en geen ervaring had met algemene voorwaarden. Het hof deelt niet het standpunt van [appellant] dat juist van startende ondernemers zoals [geïntimeerde sub 2] mag worden verwacht dat zij bijzondere aandacht hebben voor contracten met algemene voorwaarden en deze doorlezen. Dit klemt temeer waar gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde sub 2] ten tijde van het sluiten van de onderhavige overeenkomst met [appellant] over enige, laat staan bijzondere rechtskennis beschikte. Het hof acht voldoende aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerde sub 2] is aan te merken als een kleine, beginnende ondernemer met geen relevante ervaring op het terrein van algemene voorwaarden.
g. In het licht van de voormelde relevante omstandigheid dient te worden gelezen de stelling van [geïntimeerde sub 2] dat hij een niet-geringe tegenprestatie aan [appellant] verschuldigd was, namelijk een aanneemsom van f 95.000,- exclusief BTW. Een dergelijk – voor een startende ondernemer als [geïntimeerde sub 2]: relatief hoge – aanneemsom kan een beeld oproepen van ‘kwaliteit’ en nodigt dan niet uit tot een specifiek onderzoek door die startende ondernemer aangaande de vraag of wellicht in de algemene voorwaarden bedingen zijn opgenomen die een nadelig effect voor hem zouden kunnen hebben. Aannemelijk is dat dit temeer geldt voor [geïntimeerde sub 2], van wie, zoals reeds overwogen, niet is gebleken dat hij over relevante rechtskennis beschikte. In ieder geval staat deze casus hiermee ver af van een casus die een gegeven de aan het werk verbonden grote risico’s verhoudingsgewijs geringe prijs te zien geeft, in welk geval een exoneratiebeding voor de hand ligt. Verg. HR 18 december 1981 NJ 1982, 71 inzake Van Kleef / Monster.
h. Het ontstaan van de brand moet grotendeels worden toegerekend aan de aanmerkelijke achteloosheid van de lassers die zich de gevaarlijke situatie die zij bij hun werkonderbreking achterlieten, bewust hadden dienen te zijn (zie rov. 6.1 van het vermelde tussenarrest van dit hof).
i. Ter comparitie bij dit hof is uitgebreid stilgestaan bij de vraag hoe de aansprakelijkheidsverzekering van [appellant] precies in elkaar zit. De uitkomst is – zie memorie na comparitie van partijen zijdens [appellant], blz. 2 – dat [appellant] beschikt over een aansprakelijkheidsverzekering met betrekking tot de onderhavige schade, met een eigen risico van f 500,-.
2.4 De in de vorige rechtsoverweging vermelde omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd, leiden het hof tot de conclusie dat het beroep van [appellant] op de aansprakelijkheidsbeperking van artikel 11.5 van de ALIB-voorwaarden jegens [geïntimeerde sub 2] gegeven die omstandigheden in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. [appellant] kan zich derhalve evenmin jegens Interpolis met succes op die aansprakelijkheidsbeperking beroepen.
2.5 Dit oordeel wordt niet anders in het licht van de door [appellant] – in de vermelde beoordeling ten faveure van haar – aangevoerde omstandigheden 1) dat [geïntimeerde sub 2] nu eenmaal een brandverzekering bij Interpolis had afgesloten en onder die verzekering het grootste gedeelte (ruim 93%) van zijn schade vergoed heeft gekregen, 2) dat in casu sprake was van een fout ‘op de werkvloer’ van niet-leidinggevende ondergeschikten, en 3) dat in casu slechts van zaakschade en niet van personenschade sprake was. Gesteld noch gebleken is dat het feit dat [geïntimeerde sub 2] een brandverzekering had afgesloten een gevolg is geweest van overleg tussen [appellant] en [geïntimeerde sub 2] omtrent de (verdeling van) risico’s, waaronder het brandrisico, bij de uitvoering door [appellant] van de onderhavige overeenkomst tussen partijen. De – toevallige – omstandigheid dat [geïntimeerde sub 2] over een brandverzekering beschikt, kan dan ook geen relevante factor vormen, laat staan een doorslaggevende – in het voordeel van [appellant] uitvallende – factor, bij de beoordeling van de door [appellant] jegens [geïntimeerde sub 2] gehanteerde aansprakelijkheidsbeperking. Het feit dat in casu sprake is van een fout ‘op de werkvloer’ van niet-leidinggevende ondergeschikten laat onverlet dat de – als ‘aanmerkelijke achteloosheid’ te kwalificeren – fout van de niet- leidinggevende lassers als een der relevante omstandigheden in de totaalbeoordeling dient te worden meegewogen. Deze omstandigheid vormt geen factor die het hof tot een andere slotsom dan vermeld in rov. 2.4 kan brengen. Ditzelfde geldt voor wat betreft de vermelde omstandigheid onder 3).
2.6 Partijen hebben geen feiten of omstandigheden gesteld, die, indien bewezen, het hof tot een ander oordeel zouden kunnen brengen, zodat de bewijsaanbiedingen van partijen zullen worden gepasseerd.
2.7 Partijen zijn het – blijkens de memorie na verwijzing zijdens Interpolis en [geïntimeerde sub 2] onder 4 en de antwoordmemorie na verwijzing zijdens [appellant], blz. 2, eerste volle alinea – er over eens, dat ter beoordeling van dit hof nog uitsluitend de vraag voorlag of het beroep van [appellant] op de litigieuze aansprakelijkheidsbeperking in strijd komt met de redelijkheid en billijkheid. Die kwestie is thans beslist. Verder staat vast (zie rov. 6.1 van het vermelde tussenarrest van dit hof) dat 1/4e deel van de schade voor rekening van [geïntimeerde sub 2] blijft.
2.8 Als gevolg hiervan zijn de grieven van [appellant] betreffende de kwestie van de eigen schuld gegrond, die betreffende de kwestie van het exoneratiebeding ongegrond, terwijl de overige grieven geen verdere behandeling behoeven. De (gewijzigde) vordering van Interpolis en [geïntimeerde sub 2] dient te worden toegewezen als na te melden. Het eindvonnis van de rechtbank dient te worden vernietigd op (alleen) het punt van de in dat vonnis uitgesproken verklaring voor recht. Voor het overige dient dat vonnis te worden bekrachtigd. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten gevallen aan de zijde van Interpolis en [geïntimeerde sub 2] in de procedure in hoger beroep bij het gerechtshof te ’s Hertogenbosch en in deze verwijzingsprocedure.
3 Beslissing
Het hof rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het tussen partijen gewezen eindvonnis van 27 juni 1996 van de rechtbank te Roermond, voor zover de rechtbank daarin voor recht heeft verklaard dat [appellant] aansprakelijk is voor de als gevolg van het in het lichaam van de dagvaarding omschreven evenement voor Interpolis als gesubrogeerd verzekeraar en [geïntimeerde sub 2] ontstane schade,
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat [appellant] aansprakelijk is voor een 3/4e deel van de als gevolg van het in het lichaam van de inleidende dagvaarding omschreven evenement voor Interpolis als gesubrogeerd verzekeraar en voor [geïntimeerde sub 2] ontstane schade;
bekrachtigt dat vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten aan de zijde van Interpolis en [geïntimeerde sub 2] gevallen en begroot op € 381,18 voor verschotten en op € 2.268,90 voor salaris voor de procureur voor de procedure bij het gerechtshof te
’s Hertogenbosch en op € 49,93 voor verschotten en op € 5.672,25 voor salaris voor de procureur voor deze verwijzingsprocedure.
Dit arrest is gewezen door mrs. Makkink, Rijken en Van Ginkel en is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 22 oktober 2002.