a. Artikel 11.5 van de ALIB-voorwaarden (hierna te noemen: het exoneratiebeding) luidt als volgt :
"De installateur aanvaardt aansprakelijkheid voor schade aan goederen van opdrachtgever bij de uitvoering van de overeenkomst toegebracht of veroorzaakt door hen waarvoor hij aansprakelijk is en die door hem in het werk zijn gesteld en daarop toegelaten tot een bedrag van maximaal 15% van de aanneemsom."
b. De aanneemsom van het door [appellant] in opdracht van [geïntimeerde sub 2] uitgevoerde werk betreffende de aanleg ervan een technische installatie in een nieuw te bouwen champignonkwekerij van Van de Heuvel bedroeg
f 95.000,- exclusief BTW (productie 1 bij conclusie van antwoord in eerste aanleg). Het exoneratiebeding beperkt de aansprakelijkheid van [appellant] mitsdien – hetgeen tussen partijen in confesso is – tot een bedrag van f 14.250,-.
c. Ter zake van de als gevolg van de fout van de monteurs van [appellant] veroorzaakte brandschade heeft Interpolis als brandassuradeur aan [geïntimeerde sub 2] een bedrag voldaan van f 326.262,71, ten belope van welk bedrag zij in de inleidende dagvaarding als gesubrogeerd verzekeraar veroordeling vordert van [appellant]. Voor eigen rekening van [geïntimeerde sub 2] is gebleven een bedrag van f 24.000,-. [geïntimeerde sub 2] vordert van [appellant] in de inleidende dagvaarding vergoeding van dat bedrag. In totaal bedragen de vorderingen mitsdien f 350.262,71. De exacte omvang van de schade staat in dit geding nog niet vast, maar aannemelijk is dat die schade aanzienlijk is.
d. Hieruit volgt dat het exoneratiebeding, gelet op de wanverhouding tussen de vergaande mate van beperking van aansprakelijkheid en de veroorzaakte (aanzienlijke) schade, valt aan te merken als een voor [geïntimeerde sub 2] als opdrachtgever "uiterst nadelig" beding. Vergelijk HR 8 maart 1991, NJ 1991, 396 inzake De Kleijn / Van der Ende. Het feit dat, zoals namens [appellant] ter comparitie bij dit hof werd aangevoerd, het toevallig is dat er in deze zaak een grote schade staat tegenover de beperking tot 15% van de aanneemsom, maakt dit niet anders, nu toch die grote schade het gegeven in deze casus is en [appellant] zich tegen het verhalen van dat bedrag verweert met een beroep op die vergaande aansprakelijkheidsbeperking.
e. Het ligitieuze exoneratiebeding is eenzijdig opgesteld.
f. [geïntimeerde sub 2] heeft aangevoerd te behoren tot de groep van kleine ondernemers die niet gewoon zijn algemene voorwaarden uit te onderhandelen en voor wie deze voorwaarden niet duidelijk, moeilijk leesbaar en in hun gevolgen niet goed te overzien zijn. Ter comparitie heeft [geïntimeerde sub 2] – onweersproken – doen aanvoeren dat [geïntimeerde sub 2] ten tijde van het sluiten van de onderhavige overeenkomst met [appellant] in dienstbetrekking werkzaam was bij de belastingdienst, alwaar hij zich bezighield met het verwerken van databestanden (adresgegevens e.d.), alsmede dat [geïntimeerde sub 2] een startende ondernemer was en geen ervaring had met algemene voorwaarden. Het hof deelt niet het standpunt van [appellant] dat juist van startende ondernemers zoals [geïntimeerde sub 2] mag worden verwacht dat zij bijzondere aandacht hebben voor contracten met algemene voorwaarden en deze doorlezen. Dit klemt temeer waar gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde sub 2] ten tijde van het sluiten van de onderhavige overeenkomst met [appellant] over enige, laat staan bijzondere rechtskennis beschikte. Het hof acht voldoende aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerde sub 2] is aan te merken als een kleine, beginnende ondernemer met geen relevante ervaring op het terrein van algemene voorwaarden.
g. In het licht van de voormelde relevante omstandigheid dient te worden gelezen de stelling van [geïntimeerde sub 2] dat hij een niet-geringe tegenprestatie aan [appellant] verschuldigd was, namelijk een aanneemsom van f 95.000,- exclusief BTW. Een dergelijk – voor een startende ondernemer als [geïntimeerde sub 2]: relatief hoge – aanneemsom kan een beeld oproepen van ‘kwaliteit’ en nodigt dan niet uit tot een specifiek onderzoek door die startende ondernemer aangaande de vraag of wellicht in de algemene voorwaarden bedingen zijn opgenomen die een nadelig effect voor hem zouden kunnen hebben. Aannemelijk is dat dit temeer geldt voor [geïntimeerde sub 2], van wie, zoals reeds overwogen, niet is gebleken dat hij over relevante rechtskennis beschikte. In ieder geval staat deze casus hiermee ver af van een casus die een gegeven de aan het werk verbonden grote risico’s verhoudingsgewijs geringe prijs te zien geeft, in welk geval een exoneratiebeding voor de hand ligt. Verg. HR 18 december 1981 NJ 1982, 71 inzake Van Kleef / Monster.
h. Het ontstaan van de brand moet grotendeels worden toegerekend aan de aanmerkelijke achteloosheid van de lassers die zich de gevaarlijke situatie die zij bij hun werkonderbreking achterlieten, bewust hadden dienen te zijn (zie rov. 6.1 van het vermelde tussenarrest van dit hof).
i. Ter comparitie bij dit hof is uitgebreid stilgestaan bij de vraag hoe de aansprakelijkheidsverzekering van [appellant] precies in elkaar zit. De uitkomst is – zie memorie na comparitie van partijen zijdens [appellant], blz. 2 – dat [appellant] beschikt over een aansprakelijkheidsverzekering met betrekking tot de onderhavige schade, met een eigen risico van f 500,-.