ECLI:NL:GHARN:2002:AF0234

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
11 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02-00937
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing van inkomsten uit predikantschap en bijbehorende vergoedingen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 11 oktober 2002, stond de belastingheffing van een predikant centraal. De belanghebbende, werkzaam als predikant in het jaar 1999, ontving een traktement van f. 89.252,96. Er was overeenstemming tussen partijen dat de belanghebbende niet in een werkelijke of fictieve dienstbetrekking was en dat zijn inkomsten als predikant moesten worden aangemerkt als inkomsten in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Het hof volgde dit standpunt, aangezien er geen bewijs was dat dit juridisch onjuist was.

De belanghebbende had in zijn specificatie van het traktement ook vergoedingen opgenomen voor ziektekosten en compensatie sociale zekerheid. Het hof oordeelde dat de ontvangen compensatie WAZ deel uitmaakte van het belastbare inkomen over 1999, omdat deze inkomsten werden beschouwd als genoten op het moment van ontvangst. De inspecteur had informatie ingewonnen over de aard van de vergoedingen, waaruit bleek dat de post 'ziektekosten' betrekking had op een verzekering tegen ziektekosten en de 'compensatie sociale zekerheid' een bijdrage was in de premies voor particuliere verzekeringen.

Het hof concludeerde dat zowel de vergoeding voor de ziektekostenverzekering als de bijdrage in de premies voor particuliere verzekeringen tot de belastbare voordelen van de belanghebbende behoorden. De kosten van lidmaatschap van een openbare bibliotheek en de kosten van een zwart pak en schoenen werden niet als aftrekbare kosten erkend. De belanghebbende had geen recht op aftrek van deze kosten, omdat ze niet in verband stonden met zijn werkzaamheden als predikant. De uitspraak van de inspecteur werd bevestigd, en het hof verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
Zevende enkelvoudige belastingkamer
nr. 02/00937
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
ambtenaar : de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren [P]
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
belastingen : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
jaar : 1999
mondelinge behandeling : op 30 september 2002 te Arnhem
waarbij verschenen : .[belanghebbendes gemachtigde] alsmede .[de Inspecteur]
gronden:
1. Belanghebbende was in het onderhavige jaar 1999 als predikant werkzaam te .[Z]. Voor die werkzaamheden genoot hij een traktement van f. 89.252,96.
2. Tussen partijen bestaat overeenstemming dat belanghebbende niet in werkelijke of fictieve dienstbetrekking werkzaam was en dat de inkomsten als predikant moeten worden aangemerkt als inkomsten in de zin van artikel 22, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). Het hof zal partijen hierin volgen nu niet gebleken is dat dit een juridisch onjuist standpunt is.
3. Volgens de door belanghebbende aan de inspecteur verstrekte specificatie van het traktement bestaat dat mede uit f. 5.056,44 aan "ziektekosten", f. 3.669,85 aan "compensatie sociale zekerheid" en f. 1.997,87 aan "compensatie WAZ".
4. Ingevolge artikel 33, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet - voor zover hier van belang - worden inkomsten beschouwd te zijn genoten op het tijdstip waarop zij ontvangen zijn. De in 1999 door belanghebbende ontvangen "compensatie WAZ" maakt derhalve deel uit van zijn belastbare inkomen over 1999.
5. Volgens door de inspecteur bij de penningmeester van de kerk waarvoor belanghebbende werkzaam was ingewonnen inlichtingen heeft de post "ziektekosten" betrekking op een vergoeding voor een verzekering tegen ziektekosten en vormt de post "compensatie sociale zekerheid" een bijdrage in de premies voor particuliere ziekte- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Ter zitting heeft belanghebbendes gemachtigde de juistheid van die inlichtingen bevestigd.
6. Tot de inkomsten uit arbeid behoren op grond van de onder 2. gemelde wetsbepaling alle niet als winst uit onderneming aan te merken voordelen genoten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden en diensten.
7. Tot de onder 6. bedoelde voordelen behoort ook de door belanghebbende ontvangen vergoeding voor een verzekering tegen ziektekosten. Dit ongeacht de vraag of belanghebbende daadwerkelijk premies voor een ziektekostenverzekering betaalt. Voor zover belanghebbende, die gewezen heeft op de mogelijkheid dat werkgevers bepaalde kosten van werknemers onbelast kunnen vergoeden, beoogt te stellen dat werkgevers ook de mogelijkheid zouden hebben onbelast premies voor ziektekostenverzekeringen van werknemers te vergoeden, is die stelling onjuist. In artikel 11, eerste lid, onderdeel m, van de Wet op de loonbelasting 1964 is die mogelijkheid uitdrukkelijk uitgesloten.
8. Ook de door belanghebbende genoten bijdrage in de premies van particuliere ziekte- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen behoort tot de onder 6. bedoelde voordelen.
9. Noch de onder 7. besproken vergoeding, noch de onder 8. bedoelde bijdrage is in artikel 23 van de Wet of in enige andere bepaling aangemerkt als een niet tot de inkomsten behorend voordeel.
10. De kosten verbonden aan het lidmaatschap van een openbare bibliotheek staan in een te ver verwijderd verband met belanghebbendes werkzaamheden als predikant om die kosten aan te kunnen merken als kosten gemaakt tot verwerving, inning of behoud van die inkomsten. De inspecteur merkt voorts terecht op dat ook indien anders zou moeten worden geoordeeld geen sprake is van aftrekbare kosten op grond van het in artikel 35, eerste lid, van de Wet opgenomen vergelijkingscriterium. Personen die niet werkzaam zijn als predikant maar overigens in vergelijkbare omstandigheden verkeren als belanghebbende plegen ook lid te zijn van een openbare bibliotheek.
11. Aftrek van de kosten van aanschaf van een zwart pak en zwarte schoenen stuit - zoals de inspecteur in het verweerschrift juist uiteen zet - af op artikel 36, eerste lid, aanhef en onderdeel f, en het twaalfde lid, van de Wet. De enkele omstandigheid dat de inspecteur belanghebbendes aangifte op het punt van de aanschafkosten van zwarte pakken en schoenen in voorafgaande jaren niet heeft gecorrigeerd, rechtvaardigt niet het in rechte te honoreren vertrouwen dat hij dat ook met betrekking tot het onderhavige jaar zal doen (vgl. Hoge Raad, 13 december 1989, nr. 25.077, BNB 1990/119).
proceskosten:
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het hof geen termen aanwezig.
beslissing:
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de inspecteur.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2002 Arnhem door mr. drs. F.J.P.M. Haas, raadsheer, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Linssen als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van voormelde kamer,
(I. Linssen) (F.J.P.M. Haas)
Afschriften aangetekend per post verzonden op: 11 oktober 2002
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.