1. Belanghebbende was in het onderhavige jaar 1999 als predikant werkzaam te .[Z]. Voor die werkzaamheden genoot hij een traktement van f. 89.252,96.
2. Tussen partijen bestaat overeenstemming dat belanghebbende niet in werkelijke of fictieve dienstbetrekking werkzaam was en dat de inkomsten als predikant moeten worden aangemerkt als inkomsten in de zin van artikel 22, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). Het hof zal partijen hierin volgen nu niet gebleken is dat dit een juridisch onjuist standpunt is.
3. Volgens de door belanghebbende aan de inspecteur verstrekte specificatie van het traktement bestaat dat mede uit f. 5.056,44 aan "ziektekosten", f. 3.669,85 aan "compensatie sociale zekerheid" en f. 1.997,87 aan "compensatie WAZ".
4. Ingevolge artikel 33, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet - voor zover hier van belang - worden inkomsten beschouwd te zijn genoten op het tijdstip waarop zij ontvangen zijn. De in 1999 door belanghebbende ontvangen "compensatie WAZ" maakt derhalve deel uit van zijn belastbare inkomen over 1999.
5. Volgens door de inspecteur bij de penningmeester van de kerk waarvoor belanghebbende werkzaam was ingewonnen inlichtingen heeft de post "ziektekosten" betrekking op een vergoeding voor een verzekering tegen ziektekosten en vormt de post "compensatie sociale zekerheid" een bijdrage in de premies voor particuliere ziekte- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Ter zitting heeft belanghebbendes gemachtigde de juistheid van die inlichtingen bevestigd.
6. Tot de inkomsten uit arbeid behoren op grond van de onder 2. gemelde wetsbepaling alle niet als winst uit onderneming aan te merken voordelen genoten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden en diensten.
7. Tot de onder 6. bedoelde voordelen behoort ook de door belanghebbende ontvangen vergoeding voor een verzekering tegen ziektekosten. Dit ongeacht de vraag of belanghebbende daadwerkelijk premies voor een ziektekostenverzekering betaalt. Voor zover belanghebbende, die gewezen heeft op de mogelijkheid dat werkgevers bepaalde kosten van werknemers onbelast kunnen vergoeden, beoogt te stellen dat werkgevers ook de mogelijkheid zouden hebben onbelast premies voor ziektekostenverzekeringen van werknemers te vergoeden, is die stelling onjuist. In artikel 11, eerste lid, onderdeel m, van de Wet op de loonbelasting 1964 is die mogelijkheid uitdrukkelijk uitgesloten.
8. Ook de door belanghebbende genoten bijdrage in de premies van particuliere ziekte- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen behoort tot de onder 6. bedoelde voordelen.
9. Noch de onder 7. besproken vergoeding, noch de onder 8. bedoelde bijdrage is in artikel 23 van de Wet of in enige andere bepaling aangemerkt als een niet tot de inkomsten behorend voordeel.
10. De kosten verbonden aan het lidmaatschap van een openbare bibliotheek staan in een te ver verwijderd verband met belanghebbendes werkzaamheden als predikant om die kosten aan te kunnen merken als kosten gemaakt tot verwerving, inning of behoud van die inkomsten. De inspecteur merkt voorts terecht op dat ook indien anders zou moeten worden geoordeeld geen sprake is van aftrekbare kosten op grond van het in artikel 35, eerste lid, van de Wet opgenomen vergelijkingscriterium. Personen die niet werkzaam zijn als predikant maar overigens in vergelijkbare omstandigheden verkeren als belanghebbende plegen ook lid te zijn van een openbare bibliotheek.
11. Aftrek van de kosten van aanschaf van een zwart pak en zwarte schoenen stuit - zoals de inspecteur in het verweerschrift juist uiteen zet - af op artikel 36, eerste lid, aanhef en onderdeel f, en het twaalfde lid, van de Wet. De enkele omstandigheid dat de inspecteur belanghebbendes aangifte op het punt van de aanschafkosten van zwarte pakken en schoenen in voorafgaande jaren niet heeft gecorrigeerd, rechtvaardigt niet het in rechte te honoreren vertrouwen dat hij dat ook met betrekking tot het onderhavige jaar zal doen (vgl. Hoge Raad, 13 december 1989, nr. 25.077, BNB 1990/119).