ECLI:NL:GHARN:2002:AE9847

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
1 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00-00289
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verzekeringsplicht voor zelfstandigen onder de Ziekenfondswet

In deze uitspraak van het Gerechtshof Arnhem op 1 oktober 2002, betreft het beroep van een zelfstandige tandarts tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst inzake zijn ziekenfondsverzekering. De belanghebbende, die sinds 1996 als zelfstandig tandarts werkzaam is, had bezwaar gemaakt tegen een verklaring van de Inspecteur die hem als verzekerde aanmerkte op basis van zijn inkomen over de jaren 1996, 1997 en 1998. De Inspecteur had de verklaring herroepen, maar de belanghebbende was van mening dat zijn inkomen in de jaren na 1996 hoger was dan het in de Ziekenfondswet genoemde bedrag, en dat het atypische inkomen van het startjaar niet in aanmerking genomen moest worden.

Het Hof oordeelde dat de Regeling een ongeoorloofd onderscheid maakt tussen starters en eerder gevestigde zelfstandigen, omdat starters niet de mogelijkheid hebben om een jaar met een afwijkend inkomen buiten beschouwing te laten. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur de belanghebbende ten onrechte als verzekerde had aangemerkt, aangezien het inkomen van de belanghebbende, indien het jaar 1996 buiten beschouwing werd gelaten, hoger was dan het in de Ziekenfondswet genoemde bedrag. Het beroep werd gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur werd vernietigd.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van gelijke behandeling van zelfstandigen in vergelijkbare situaties en biedt een belangrijke interpretatie van de regels omtrent de ziekenfondsverzekering voor zelfstandigen. De belanghebbende kan binnen zes weken na de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad, waarbij specifieke procedurele vereisten in acht moeten worden genomen.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
tweede meervoudige belastingkamer
nummer 00/00289
U i t s p r a a k
op het beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Belastingdienst/Landelijk punt uitvoering heffing Ziekenfondswet voor zelfstandigen namens de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen na te melden verklaring als bedoeld in artikel 3d, tweede lid, van de Ziekenfondswet (hierna: de ZFW).
1. Verklaring, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. Met dagtekening 9 november 1999 en kenmerk [Acc/01] heeft de Inspecteur voor het jaar 2000 aan belanghebbende een verklaring ziekenfondsverzekering zelfstandigen verstrekt zoals bedoeld in artikel 3d, tweede lid, van de ZFW.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de verklaring een bezwaarschrift ingediend. Bij de op 20 januari 2000 gedagtekende uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de verklaring herroepen en een nieuwe verklaring verstrekt, inhoudende dat belanghebbende voor het jaar 2000 als zelfstandige voldoet aan de voorwaarden voor ziekenfondsverzekering.
1.3. Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur op 18 februari 2000 bij het Hof in beroep gekomen. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming gegeven zonder mondelinge behandeling van de zaak uitspraak te doen. Het Hof heeft het onderzoek vervolgens op de voet van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht gesloten.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende heeft, na aanvankelijk als waarnemer werkzaam te zijn geweest, zich met ingang van 1996 gevestigd als zelfstandig tandarts. Sindsdien geniet hij winst uit onderneming en is hij als zelfstandige verzekerd ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ).
2.2. De belastbare inkomens van belanghebbende over de jaren 1996, 1997 en 1998 bedragen respectievelijk ƒ 29.026 (negatief), ƒ 48.213 en ƒ 89.949. Belanghebbende schat zijn belastbare inkomen over 1999 op grond van voorlopige cijfers op ƒ 90.000.
2.3. Bij beschikkingen van 9 november 1999 resp. 20 januari 2000 heeft de Inspecteur verklaard dat belanghebbende als zelfstandige voldoet aan de voorwaarden voor de verplichte ziekenfondsverzekering in 2000.
2.4. De Inspecteur is op de voet van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling tijdvak en inkomen ziekenfondsverzekering zelfstandigen, in de tekst zoals deze met ingang van 31 augustus 2000 luidt (hierna: de Regeling) voor de vraag of belanghebbendes inkomen meer bedraagt dan het in artikel 3d, eerste lid, van de ZFW genoemde bedrag (ƒ 41.200) uitgegaan van het gemiddelde belastbare inkomen over de jaren 1996 en 1997.
3. Het geschil, de standpunten en de conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil de vraag of belanghebbende terecht is aangemerkt als verzekerde welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken.
3.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak alsmede van de daarin verstrekte verklaring. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Het Hof zal, om redenen van proceseconomie en omdat belanghebbende niet in zijn procesbelangen is geschaad, voor zover nodig met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, er aan voorbij gaan dat de Inspecteur in zijn bestreden uitspraak een nieuw besluit heeft genomen en belanghebbende niet in de gelegenheid is gesteld daartegen een bezwaarschrift in te dienen.
4.2. Belanghebbende voert aan dat hij alleen in het (startjaar) 1996 een laag inkomen heeft genoten dat minder bedraagt dan het in artikel 3d, eerste lid, van de ZFW genoemde bedrag. Hij heeft, door de Inspecteur niet bestreden, gesteld dat zijn belastbare inkomens over de jaren daarna veel hoger zijn dan het in voornoemd artikel genoemde bedrag. Het Hof verstaat deze klacht aldus dat belanghebbende betoogt dat (ook) hem vergund moet worden het atypische startjaar buiten beschouwing te laten voor het oordeel of hij als zelfstandige verzekerd is op grond van de ZFW.
4.3. Bij zelfstandigen die in de gehele zogenaamde basisreferteperiode en daarna zelfstandige zijn gebleven, wordt voor de vraag of hun inkomen niet meer bedraagt dan het bedrag genoemd in artikel 3d, eerste lid, van de ZFW, gekeken naar het gemiddelde van de definitief vastgestelde belastbare inkomens over de jaren van de basisreferteperiode (artikel 2, eerste lid, van de Regeling). Hen wordt echter de mogelijkheid gelaten om op aanvraag het inkomen van één van de jaren van de basisreferteperiode buiten aanmerking te laten (artikel 2, tweede lid, van de Regeling).
4.4. De basisreferteperiode is gelijk aan de periode van het derde tot en met het vijfde jaar vóór het kalenderjaar waarvoor de beoordeling ingevolge de ZFW plaatsvindt (artikel 1, onder d, van de Regeling). Voor het kalenderjaar 2000 bestaat de basisreferteperiode derhalve uit de jaren 1995, 1996 en 1997.
4.5. Voor het jaar 2000 wordt bij zelfstandigen die in 1995 of eerder zelfstandig zijn geworden derhalve gekeken naar het gemiddelde van de belastbare inkomens over de jaren 1995, 1996 en 1997 waarbij hen de mogelijkheid is gegeven om op aanvraag één van die jaren buiten aanmerking te laten. (hierna: het keuzerecht).
4.6. In de toelichting op de Regeling, in de tekst zoals die tot 31 augustus 2000 luidde, is de invoering van het keuzerecht als volgt gemotiveerd:
"Nader zal de mogelijkheid worden bezien om de basisreferteperiode zoals opgenomen in artikel 2, eerste lid, te verfijnen teneinde te bewerkstelligen dat er een zo groot mogelijke stabiliteit in de verzekeringspositie van betrokkenen bestaat. Tevens zal dan in overweging worden genomen of het gewenst is voor starters een meer verfijnde benadering te kiezen. MKB Nederland en LTO Nederland zullen bij de uitwerking hiervan nauw worden betrokken.
Vooruitlopend hierop is voor het jaar 2000 in artikel 2, zesde lid, geregeld dat op aanvraag van de zelfstandige voor de toepassing van artikel 3d, eerste lid, van de Ziekenfondswet het gemiddelde van zijn inkomens over twee jaren in de basisreferteperiode in aanmerking wordt genomen. Hiermee kan worden voorkomen dat zelfstandigen van verzekeringsvorm moeten veranderen doordat het gemiddelde inkomen wordt beïnvloed door een sterk afwijkend inkomen in één van de drie jaren uit de basisreferteperiode."
4.7. Voor belanghebbende - "starter" in 1996 - geldt op grond van artikel 4, lid 1, onderdeel a, van de Regeling het gemiddelde inkomen dat hij heeft genoten over de jaren 1996 en 1997. Aan hem wordt echter de mogelijkheid onthouden die de onder 4.5. bedoelde zelfstandigen wel hebben namelijk om de invloed van een (afwijkend) inkomen in één van de in beginsel in de beschouwing te betrekken jaren buiten aanmerking te laten. Dit terwijl met betrekking tot dit punt niet een zodanig verschil in positie bestaat tussen starters en eerder gevestigde zelfstandigen dat dit een ongelijke behandeling met betrekking tot de verzekeringsplicht rechtvaardigt. Met betrekking tot de relevante maatstaf - het in aanmerking te nemen inkomen - zijn starters en eerder gevestigde zelfstandigen te beschouwen als gelijke gevallen.
4.8. Naar het oordeel van het Hof maakt de Regeling op het punt van het keuzerecht om één jaar buiten beschouwing te laten een ongeoorloofd onderscheid tussen gelijke gevallen. Personen die - zoals belanghebbende - in het eerste jaar van de basisreferteperiode nog geen zelfstandige waren, moet dan ook worden toegestaan één van de jaren van de basisreferteperiode waarin zij wél zelfstandig waren buiten beschouwing te laten.
4.9. Het onder 4.8. weergegeven oordeel van het Hof leidt tot de conclusie dat de Inspecteur belanghebbende ten onrecht als verzekerde heeft aangemerkt. Niet in geschil is immers dat, indien het jaar 1996 buiten aanmerking wordt gelaten, het inkomen van belanghebbende meer bedroeg dan het in artikel 3d, eerste lid, van de ZFW genoemde bedrag.
5. Proceskosten
Het Hof berekent belanghebbendes proceskosten in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht op (1 × € 322 × 1 =) € 322.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur, alsmede de daarin verstrekte verklaring als bedoeld in artikel 3d, tweede lid, van de Ziekenfondswet;
Aldus gedaan te Arnhem op 1 oktober 2002 door mr. J. Lamens, voorzitter, mr. drs. F.J.P.M. Haas en mr. J.P.M. Kooijmans, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier.
(A.W.M. van der Waerden) (J. Lamens)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 3 oktober 2002
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan verzocht worden de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.