vierde enkelvoudige belastingkamer
nummer 01/00301
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X] Holding B.V.
te : [Z]
ambtenaar : Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]
aangevallen beslissing : uitspraak d.d. 16 december 2000 op bezwaar
aanslagnummer : [01.V860112]
jaar : 1998
soort belasting : vennootschapsbelasting
mondelinge behandeling : op 21 augustus 2002 te Arnhem door mr. Matthijssen, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. Jansen als griffier
waarbij verschenen : [belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Inspecteur]
1. Belanghebbende is op 26 januari 1996 opgericht. Zij vormt sinds 30 juli 1997 samen met Fouragehandel [A] B.V., Fouragehandel [B] B.V. en [A] Vastgoed B.V. een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. De activiteiten van de fiscale eenheid bestaan uit het voeren van een fouragehandel en het exploiteren van vastgoed.
2. Op 31 december 1996 heeft belanghebbende aan [C] Makelaars te [Q] opdracht verleend tot taxatie van een bedrijfscomplex, aan de [a-weg 1 te Z], bestaande uit bedrijfshallen met kantoren, een verhard terrein, erf en tuin. De oppervlakte van het perceel was 15.590 m².
3. Op 31 januari 1997 heeft belanghebbende het complex gekocht voor ƒ 2.137.500,-. Op 31 juli 1997 is het complex gekocht door [A] Vastgoed B.V. voor ƒ 2.110.900,-.
4.1. Het geschil betreft de vraag welk bedrag belanghebbende in 1998 mag afschrijven op het in 1997 verworven bedrijfscomplex.
4.2. Belanghebbende kent, voor de bepaling van de afschrijving, aan de grond een waarde toe van ƒ 1.250.000,- en wil het resterende deel van de kostprijs in 25 jaar lineair afschrijven waarbij zij de restwaarde van de opstallen op nihil stelt.
4.3. De Inspecteur stelt de waarde van de ondergrond op ƒ 1.950.000,- en de restwaarde van de opstallen na 25 jaar op ƒ 325.000,-, waarna in zijn visie ultimo 1998 een afschrijvingspotentieel resteert van ƒ 190.421,- dat in 25 jaar lineair kan worden afgeschreven (verweerschrift, blz. 6).
5. De Inspecteur baseert zich voor zijn standpunt op het taxatierapport van [C] Makelaars. Volgens dit rapport was de onderhandse verkoopwaarde van het bedrijfscomplex, vrij van huur en gebruik, op 21 januari 1997 ƒ 3.250.000,- en was de grondwaarde (de prijs van de grond, als ware die onbebouwd, die bij aanbieding ten verkoop, op de voor het onroerend goed meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding, door de meest biedende zou zijn besteed) op die datum ƒ 1.950.000,- (ƒ 125,- per m²). Voor wat betreft de restwaarde van de opstallen baseert de Inspecteur zich, naar hij ter zitting heeft toegelicht, op algemene uitgangspunten zoals die door de Belastingdienst voor dit soort objecten zouden worden gehanteerd.
6. Belanghebbende bestrijdt op zichzelf niet de juistheid van het taxatierapport van [C] Makelaars. Zij is evenwel van oordeel dat belanghebbende een relatief zeer gunstige (maar wel zakelijke) aankoop heeft gedaan en wil met deze omstandigheid rekening houden bij de bepaling van het deel van de aanschaffingsprijs dat, voor de bepaling van het afschrijvingspotentieel, aan de grond kan worden toegerekend. Voor wat betreft de restwaarde van de opstallen baseert belanghebbende zich op algemene ervaringsgegevens.
7.1. Het onderhavige bedrijfscomplex vormt, naar tussen partijen niet in geschil is, voor de vennootschapsbelasting één bedrijfsmiddel met één aanschaffingsprijs. In een dergelijke situatie is het niet juist om, zoals belanghebbende kennelijk voorstaat, voor de bepaling van de afschrijving aan de opstallen en de grond elk een afzonderlijke aanschaffingsprijs toe te rekenen. Het standpunt van de Inspecteur dat de (objectieve) waarde van de grond ten tijde van de aankoop de restwaarde van het bedrijfmiddel (mede) bepaalt, is daarom juist. Belanghebbende maakt met hetgeen zij aanvoert tegenover de gemotiveerde stellingname door de Inspecteur op basis van het taxatierapport van [C] Makelaars, niet aannemelijk dat voor de bepaling van de afschrijving aan de grond een lagere waarde dan ƒ 1.950.000,- dient te worden toegekend.
7.2. Geen van beide partijen heeft enig bewijs van betekenis geleverd voor hun stellingen met betrekking tot de restwaarde van de opstallen. De bruikbaarheid van bedrijfshallen met kantoren na 25 jaar pleegt af te hangen van de kwaliteit en de inrichting van de opstallen, waarbij de bewijslast ten aanzien van een kostenpost als afschrijving in eerste instantie op de belastingplichtige rust. Nu belanghebbende niets aantoont volgt het Hof ook op dit onderdeel het standpunt van de Inspecteur.
8. Het beroep van belanghebbende is ongegrond.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2002 door mr. Matthijssen, raadsheer, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Jansen als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(D. Jansen) (T.J. Matthijssen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 september 2002
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.