ECLI:NL:GHARN:2002:AE7586
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- F.J.P.M. Haas
- D.N.N. Jansen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de schapenhouderij als bron van inkomen in het belastingrecht
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 5 augustus 2002, staat de vraag centraal of de schapenhouderij van belanghebbende kan worden aangemerkt als een bron van inkomen voor de inkomstenbelasting over het jaar 1997. Belanghebbende was in loondienst en hield daarnaast schapen. De inspecteur van de Belastingdienst betwistte dat de schapenhouderij als onderneming kon worden beschouwd, omdat deze in de jaren 1997 tot en met 2000 steeds verlies had opgeleverd. Het hof overweegt dat voor de kwalificatie als onderneming vereist is dat er een voordeel wordt beoogd en dat dit voordeel redelijkerwijs te verwachten is.
Het hof wijst op een rapport van de Belastingdienst waarin wordt gesteld dat de rentabiliteit in de schapenhouderij onder druk staat door lage prijzen en aangescherpte mestregels. Dit ondersteunt de visie van de inspecteur dat de schapenhouderij van belanghebbende niet als winstgevend kan worden aangemerkt. Belanghebbende beroept zich op een bedrijfsplan van een bedrijfskundige, maar het hof oordeelt dat de uitgangspunten van dit plan niet overeenkomen met de werkelijke situatie van belanghebbende, die slechts een vergunning heeft voor het houden van maximaal 200 dieren, terwijl het plan uitgaat van 500 dieren.
Het hof concludeert dat belanghebbende niet in staat is geweest om het bewijs te leveren dat er redelijkerwijs voordeel te verwachten was van zijn schapenhouderij. Daarom wordt het beroep ongegrond verklaard en wordt het verzoek tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak van de inspecteur wordt bevestigd, en het hof wijst op de mogelijkheid voor partijen om binnen vier weken na de verzenddatum van het proces-verbaal een verzoek in te dienen voor vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke uitspraak.