ECLI:NL:GHARN:2002:AE7586

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
5 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01-00885
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de schapenhouderij als bron van inkomen in het belastingrecht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 5 augustus 2002, staat de vraag centraal of de schapenhouderij van belanghebbende kan worden aangemerkt als een bron van inkomen voor de inkomstenbelasting over het jaar 1997. Belanghebbende was in loondienst en hield daarnaast schapen. De inspecteur van de Belastingdienst betwistte dat de schapenhouderij als onderneming kon worden beschouwd, omdat deze in de jaren 1997 tot en met 2000 steeds verlies had opgeleverd. Het hof overweegt dat voor de kwalificatie als onderneming vereist is dat er een voordeel wordt beoogd en dat dit voordeel redelijkerwijs te verwachten is.

Het hof wijst op een rapport van de Belastingdienst waarin wordt gesteld dat de rentabiliteit in de schapenhouderij onder druk staat door lage prijzen en aangescherpte mestregels. Dit ondersteunt de visie van de inspecteur dat de schapenhouderij van belanghebbende niet als winstgevend kan worden aangemerkt. Belanghebbende beroept zich op een bedrijfsplan van een bedrijfskundige, maar het hof oordeelt dat de uitgangspunten van dit plan niet overeenkomen met de werkelijke situatie van belanghebbende, die slechts een vergunning heeft voor het houden van maximaal 200 dieren, terwijl het plan uitgaat van 500 dieren.

Het hof concludeert dat belanghebbende niet in staat is geweest om het bewijs te leveren dat er redelijkerwijs voordeel te verwachten was van zijn schapenhouderij. Daarom wordt het beroep ongegrond verklaard en wordt het verzoek tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak van de inspecteur wordt bevestigd, en het hof wijst op de mogelijkheid voor partijen om binnen vier weken na de verzenddatum van het proces-verbaal een verzoek in te dienen voor vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke uitspraak.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
Zevende enkelvoudige belastingkamer
nr. 01/00885
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
ambtenaar : de inspecteur van de Belastingdienst Ondernemingen/[P]
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar tegen aanslag
belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
jaar : 1997
mondelinge behandeling : op 22 juli 2002 te Arnhem
waarbij verschenen : [belanghebbendes gemachtigde] alsmede de inspecteur
gronden:
1. Belanghebbende was in het onderhavige jaar in loondienst werkzaam. Daarnaast hield hij schapen.
2. Partijen twisten over de vraag of belanghebbendes schapenhouderij met ingang van 1997 kan worden aangemerkt als een bron van inkomen (een onderneming).
3. De schapenhouderij kan alleen dan worden aangemerkt als een bron van inkomen indien met die activiteit voordeel werd beoogd en dat voordeel redelijkerwijs ook te verwachten was.
4. De inspecteur heet erop gewezen dat de schapenhouderij in de jaren 1997 tot en met 2000 steeds een verlies opleverde.
5. Tot de gedingstukken behoort een op 8 mei 2000 door medewerkers van de Belastingdienst opgemaakt rapport waarin is vermeld: " Volgens de vakliteratuur staat in de schapenhouderij de rentabiliteit, vanwege de lage schapenprijzen en de aangescherpte mestregels, sterk onder druk. Dit dwingt de schapenhouders tot een grootschalige opzet…".
6. De onder 5. weergegeven visie van de controleambtenaren vindt steun in het door de inspecteur in kopie overgelegde rapport "Visie op de schapenfokkerij" waarin onder meer is vermeld: "De prijzen van lamsvlees staan al jaren onder druk", De rentabiliteit in de schapenhouderij is laag" en "de rendementsverwachtingen op de lange termijn [zijn] niet goed".
7. Gelet op de door belanghebbende met de schapenhouderij gerealiseerde negatieve resultaten en in het licht van hetgeen is weergegeven en overwogen onder 5. en 6. ligt in redelijkheid op belanghebbende de last aannemelijk te maken dat redelijkerwijs van die activiteit desalniettemin - zij het in de toekomst - voordeel te verwachten was.
8. Belanghebbende beroept zich op een door [bedrijfskundige A], opgesteld "Bedrijfsplan Schapenhouderij" waarin wordt geconcludeerd "Bij de huidige uitgangspunten is het opzetten van uw schapenhouderij haalbaar".
9. Zowel het aantal dieren als de in het bedrijf aangewende grond dat aan het plan van [A] ten grondslag ligt is echter veel groter dan het aantal dieren en de grond waarover belanghebbende beschikte. De inspecteur wijst er voorts terecht op dat het plan van [A] is gebaseerd op een uiteindelijke bedrijfsgrootte van 500 dieren terwijl de aan belanghebbende afgegeven milieuvergunning slechts het houden van maximaal 200 dieren toestaat.
10. Belanghebbende is er dan ook niet in geslaagd het van hem verlangde bewijs te leveren. Het beroep is ongegrond.
11. Nu belanghebbendes beroep ongegrond is dient zijn verzoek tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te worden verklaard (artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht).
proceskosten:
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het hof geen termen aanwezig.
beslissing:
Het gerechtshof:
- verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de inspecteur;
- verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot schadevergoeding.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2002 te Arnhem door mr. drs. F.J.P.M. Haas, raadsheer, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. D.N.N. Jansen als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van voormelde kamer,
(D.N.N. Jansen) (F.J.P.M. Haas)
Afschriften aangetekend per post verzonden op: 5 augustus 2002
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.