ECLI:NL:GHARN:2002:AE5220

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
9 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/316
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging bestuursbesluit tot verhoging marketingbijdrage door leden van de vereniging

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem diende, hebben de leden van de Vereniging van Advies Associés hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank te Almelo. De leden, appellanten 1 t/m 17, hebben grieven ingediend tegen het bestuursbesluit dat de marketingbijdrage per franchisenemer verhoogd werd tot f 2.000,-- per maand. De leden stelden dat dit besluit in strijd was met de statuten en dat het bestuur hen niet had geraadpleegd. Het hof heeft vastgesteld dat het bestuur de algemene ledenvergadering niet had geraadpleegd over de verhoging van de marketingbijdrage, wat in strijd was met de eerder vastgestelde procedure. Het hof oordeelde dat het bestuursbesluit tot verhoging van de marketingbijdrage vernietigd moest worden, omdat het bestuur niet had voldaan aan de vereiste goedkeuringsprocedure. De leden vorderden ook dat het bestuur hen rekening en verantwoording zou doen over het gevoerde beleid, maar deze vordering werd afgewezen omdat deze niet tegen de bestuurders maar tegen de vereniging was ingesteld. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank voor het overige, maar vernietigde het bestuursbesluit over de marketingbijdrage. De leden werden in de kosten van het hoger beroep veroordeeld.

Uitspraak

9 juli 2002
eerste civiele kamer
rolnummer 01/316
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
Appellanten 1 t/m 17
appellanten,
procureur: mr N.L.J.M. Rijssenbeek,
tegen:
de vereniging (met volledige rechtsbevoegdheid)
Vereniging van Advies Associés,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr F.J. Boom.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis van 10 januari 2001 dat de rechtbank te Almelo tussen appellanten (hierna ook te noemen: de leden) als eisers en geïntimeerde (hierna ook te noemen: de vereniging) als gedaagde heeft gewezen. Van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 De leden hebben bij exploot van 4 april 2001 aangezegd van dat vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van de vereniging voor dit hof.
2.2 Bij memorie van eis hebben de leden zeven grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, hebben zij één nieuwe productie in het geding gebracht en hebben zij geconcludeerd dat het hof het vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende,
1 zal verklaren voor recht dat het bestuur van de vereniging, op de in de memorie van eis genoemde gronden, de vereniging onbehoorlijk heeft bestuurd;
2 de vereniging zal gelasten binnen twee dagen na betekening van het arrest of zodanige termijn als het hof billijk acht, aan de leden rekening en verantwoording te doen ter zake van het door het bestuur gevoerde beleid ten overstaan van de leden, subsidiair met benoeming van een rechter-commissaris ten overstaan van wie de rekening gedaan dient te worden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van f 10.000,-- per dag of gedeelte van een dag dat de vereniging in gebreke blijft aan genoemd bevel te voldoen;
3 zal vernietigen de door het bestuur en/of de algemene vergadering genomen besluiten ten gevolge waarvan de vereniging toestemming gaf aan de franchisegever om f 2.000,-- per maand aan marketingbijdrage in te houden, het besluit om in te stemmen met de inhoud van de intentieverklaring, het besluit om opdracht te geven aan KPMG, subsidiair deze opdracht te verlengen en het besluit van de voorzitter om de stemming voor/tegen de motie van wantrouwen mondeling te houden,
subsidiair zal verklaren voor recht dat de leden, op in de memorie van eis genoemde gronden, niet gehouden zijn deze besluiten na te leven;
4 de vereniging zal veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft de vereniging de grieven bestreden en verweer gevoerd, heeft zij bewijs aangeboden en producties in het geding gebracht en heeft zij geconcludeerd dat het hof de leden niet-ontvankelijk zal verklaren, respectievelijk het hoger beroep zal verwerpen, kosten rechtens.
2.4 Daarna hebben de leden akte verzocht van hun uitlating over de producties bij de memorie van antwoord, waarna de vereniging een antwoord-akte heeft verzocht.
3 De vaststaande feiten
In het vonnis is onder 1 een aantal feiten vastgesteld. Tegen die vaststelling zijn geen grieven of bezwaren gericht, zodat daarvan in hoger beroep wordt uitgegaan.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Grief 1 keert zich tegen hetgeen de rechtbank in haar vonnis onder 8 en 10 in abstracto heeft geoordeeld over de verhouding tussen het bestuur en de algemene ledenvergadering. Daarop zal hierna bij de bespreking van de concrete geschilpunten worden ingegaan.
4.2 In verband met de grieven 2 en 3 zijn de volgende feiten van belang.
- Ter algemene ledenvergadering van 5 november 1997 is onder meer besproken (notulen, tweede voorblad en productie 20, p. 10-11):
“Het bestuur stelt voor om bij onderwerpen die betrekking hebben op het in rekening brengen van kosten buiten de 30% afdracht (…) deze in het vervolg daargang te laten vinden bij twee derde meerderheid van de aanwezige leden.
(…)
[voorzitter] (voorzitter, hof)
(…) het voorstel om te komen tot een twee/derde meerderheid voor stemming over financiële zaken die spelen buiten de 30% afdracht. Namelijk een statutenwijziging hiervoor en het besluit op zichzelf. (…) dat het niet nodig is om de statuten hiervoor te wijzigen. Dit heeft als voordeel (…) dat het besluit kan worden genomen bij aanwezigheid van 2/3 van de stemgerechtigde leden.
Een reden voor het bestuur voor dit voorstel is dat in het verleden hierover reeds binnen de vergadering is gesproken om dit in stemming te brengen.
(…)
[voorzitter]
De helft van de leden dient aanwezig te zijn voor deze stemming hetgeen het geval is. Indien dit besluit wordt aangenomen is het van kracht tot er wederom anders over zou worden gestemd. (voordeel t.o.v. statutenwijziging)
(…)
Het bestuur stelt voor om in de toekomst bij stemmingen voor kosten die buiten de 30% afdracht aan [Centrale] vallen, uit te gaan van 2/3 meerderheid.
(…)
Het voorstel is aangenomen”.
- Van de algemene ledenvergadering van 19 mei 1999 vermelden de notulen (productie 22c, p. 2-3) onder meer:
“De voorzitter (…) bespreekt het punt over de kosten welke in rekening worden gebracht buiten de contractueel vastgelegde 30% fee. Kosten gemaakt buiten deze vastgelegde 30% dienen te worden voorgelegd aan de leden. Contractueel is dit niet vastgelegd echter volgens het bestuur is hierin een soort “gewoonterecht” ontstaan waarvan niet zomaar kan worden afgeweken. Het bestuur zal (zich) hieraan dan ook vasthouden. Er wordt opgemerkt dat over deze materie reeds een verenigingsbesluit is genomen, indien het bestuur hiervan wil afwijken, zal dit eerst voorgelegd moeten worden aan de leden. De voorzitter merkt op dat de door hem geschetste procedure in overeenstemming is met het besluit van de ledenvergadering en dat men hiervan niet wil afwijken.”
- Op enig volgend moment heeft het bestuur aan [Centrale] toestemming verleend om de marketingbijdrage ten behoeve van het landelijk marketingbudget van f 1.500,-- naar f 2.000,-- per franchisenemer per maand te verhogen en in te houden.
- Voor de algemene ledenvergadering van 3 februari 2000 (agenda, productie 23 conclusie van eis) stond een aantal nieuwe ontwikkelingen geagendeerd. De notulen van die vergadering (productie 23) vermelden onder meer:
“Deze (15, hof) leden hebben het bestuur medegedeeld dat de uitnodiging met agenda te laat verzonden is, gelet op het daaromtrent gestelde in de statuten van de vereniging, en dat derhalve over onderwerpen op de agenda niet kan worden gestemd.
(…)
De voorzitter zegt toe binnen 4 weken een nieuwe, bijzondere ledenvergadering bij elkaar te roepen waarvan de uitnodiging binnen twee weken na heden zal volgen met als enig agendapunt: een motie van wantrouwen tegen het bestuur, ingediend door bovengenoemde groep franchisenemers.”.
- Op 17 februari 2000 heeft [Centrale] aan de leden een intentieverklaring (productie 27 bij conclusie van eis) toegezonden met het verzoek om ondertekening daarvan. Daarin staat onder meer vermeld:
“Bestuur van de vereniging en de directie [Centrale] hebben inmiddels overeenstemming op hoofdlijnen bereikt over de volgende onderling samenhangende punten:
1 Notitie Toekomstvisie [(...)] 2002 – 2005, versie d.d. 7 december 1999;
2 Geactualiseerde samenwerkingsstructuur tussen franchisenemers en [Centrale] (…);
3 [Centrale] zal de benodigde extra investeringen in automatisering realiseren en voor haar rekening nemen. (…);
4 Ten aanzien van het landelijk reclamebudget geldt het volgende :
a Het totale budget wordt verruimd;
b [Centrale] zal vanaf 2000 jaarlijks fl. 1,5 miljoen in beginsel aan het landelijk budget bijdragen;
c Per kantoor wordt de bijdrage aan het landelijk budget vastgesteld op 2/3 van het in de standaardbegroting opgenomen bedrag voor reclamekosten. Dit is voor 2000 fl. 45.000,-- per kantoor;
5 Voor zowel de bijdrage van [Centrale] als van franchisenemers aan het landelijk reclamebudget en voor de investeringen in automatisering gelden voorwaarden, die in een notitie nader worden uitgewerkt. Een van de voorwaarden is dat in de (standaard) exploitatie van zowel kantoren als van [Centrale] ruimte is voor bovenvermelde bijdragen en investeringen;
6 De lening van verstrekt door [Centrale] wordt afgelost.
7 Franchisenemers zien af van hun recht voortvloeiende uit de winstdelingsregeling.
Franchisegever (en indirect de aandeelhouders) neemt dus de extra lasten en daarmee extra risico’s vanwege de noodzakelijk geachte investeringen voor haar rekening. [(...)] als geheel (franchisenemers en franchisegever) verkrijgt daarmee een veel steviger fundament voor de toekomst. Hierdoor zal een reële mogelijkheid ontstaan voor verbetering van rendement voor franchisenemers (op korte termijn) en franchisegever (op langere termijn) alsmede een betere kans op continuïteit voor beiden. (…).”.
- Tijdens de algemene ledenvergadering van 24 februari 2000 hebben volgens de notulen en het woordelijk verslag (producties 24A en B bij de conclusie van eis) 38 van de 57 aanwezige stemgerechtigde leden, dus tweederde, vóór de intentieverklaring gestemd en hebben 19 leden zich van stemming onthouden.
- Bij brief van 19 juni 2000 (productie 4 bij conclusie van antwoord) heeft het bestuur aan [Centrale] bevestigd (dat in de intentieverklaring is weergegeven) dat het bestuur met [Centrale] overeenstemming heeft bereikt op hoofdlijnen over een aantal onderling samenhangende punten, die het raamwerk vormen waarbinnen de toekomstplannen van [(...)] nader zullen worden uitgewerkt en dat het bestuur daartoe, voor zover nodig ingevolge artikel 1, lid 5 van de franchiseovereenkomst, aan [Centrale] toestemming heeft gegeven.
4.3 De leden vorderen vernietiging van het bestuursbesluit tot, kort gezegd, verhoging van de marketingbijdrage tot f 2.000,-- per franchisenemer per maand. Grief 2 stelt deze kwestie in appèl aan de orde.
4.4 Allereerst moet worden geconstateerd dat niet is aangevoerd dat het besluit of de totstandkoming daarvan strijdt met enige wettelijke of statutaire bepaling of enig reglement. Een besluit is volgens artikel 2:15 lid 1, aanhef en onder b. BW ook vernietigbaar wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist. Daarop beroepen de leden zich wel.
4.5 Het bestuur en de algemene ledenvergadering hadden eerder besloten dat het bestuur in de toekomst voor stemmingen over kosten die buiten de 30% afdracht aan [Centrale] vallen, zou uitgaan van een tweederde meerderheid der aanwezige leden.
Volgens de vereniging is dit procedurebesluit als in strijd met de statuten niet bindend en was het opvolgend bestuur daaraan in ieder geval niet gebonden. De aanvaarding door het bestuur van de procedurele beperking van zijn bestuursbevoegdheid verzet zich er evenwel in het algemeen tegen dat dit of een opvolgend bestuur zich voor het eerst in een procedure tot vernietiging beroept op ongeldigheid van het aanvankelijk aanvaarde procedurebesluit.
Het procedurebesluit strekte er uit zijn aard toe om de leden te beschermen tegen (te) sterk oplopende kosten van de exploitatie van hun franchisevestiging(-en). De redelijkheid en billijkheid vorderen dat een bestuur zich in beginsel aan een dergelijk voor langere tijd en tot bescherming van de leden strekkend procedurebesluit houdt. De vereniging, die uit kostenbesparing van een statutenwijziging op dit punt afzag, kan bovendien vervolgens niet volstaan met het verweer dat de statuten niet in een dergelijke procedure voorzien. Naar tussen partijen vaststaat, heeft het bestuur de algemene ledenvergadering over het besluit tot verhoging van de marketingbijdrage tot f 2.000,-- per franchisenemer per maand niet eens geraadpleegd, laat staan dat daarover is gestemd. Het verweer van de vereniging dat tweederde van de franchisenemers de tot f 2.000,-- verhoogde bijdrage zonder morren hebben betaald, ziet eraan voorbij dat deze bedragen in rekening-courant te hunnen nadele werden gedebiteerd en dat het ontbreken van protest nog geen instemming impliceert, terwijl een tot de meningsvorming bijdragend behoorlijk debat in de algemene ledenvergadering volledig heeft ontbroken. Bij afweging van alle bij het besluit betrokken belangen, waaronder die tot bescherming van de leden tegen (te) sterk oplopende kosten, terwijl tegen uitstel geen argumenten zijn aangevoerd, heeft het bestuur dit besluit in redelijkheid en billijkheid niet kunnen nemen zonder tevoren de door het bestuur en de algemene ledenvergadering eerder vastgestelde toestemmingsprocedure te volgen.
4.6 Daarmee komen de andere weren van de vereniging op dit punt aan de orde.
Volgens de vereniging zijn de ondernemingen van [appellanten sub 2, 6, 7, 10, 11, 14, 15 en 17] in (andere) vennootschappen ingebracht met onder andere het gevolg dat hun lidmaatschap van de vereniging is geëindigd. Dit verweer faalt reeds omdat de vereniging niet heeft gesteld dat deze inbrengen en haar eventuele toestemmingen daartoe hebben plaatsgevonden vóór het desbetreffende bestuursbesluit.
Volgens de vereniging is de onderneming van [appellant sub 9] op 8 augustus 2000 in een vennootschap ingebracht. Ook dit verweer faalt omdat [appellant sub 9] tijdens het desbetreffende, in ieder geval van vóór 24 februari 2000 (toen met een verdere verhoging werd ingestemd) daterende bestuurbesluit nog lid was en ook na de beëindiging van diens lidmaatschap de vernietiging kan vorderen.
Volgens de vereniging hebben [appellanten sub 12 en 16] hun ondernemingen in 1998 en 1992 zonder haar toestemming ingebracht in vennootschappen. Daaruit volgt echter niet dat zij niet langer contractant bij de franchise-overeenkomsten zijn. Daarom wordt het verweer verworpen.
4.7 De vordering tot vernietiging van het desbetreffende bestuursbesluit wordt toegewezen. De gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad wordt afgewezen aangezien de vernietiging reeds ondanks beroep in cassatie onmiddellijke werking houdt.
4.8 Voorts vorderen de leden vernietiging van het bestuursbesluit om in te stemmen met de intentieverklaring, waarin meer speciaal onder 4.c. is vermeld dat de bijdrage aan het landelijk budget wordt vastgesteld op tweederde van het in de standaardbegroting opgenomen bedrag voor reclamekosten en wel voor 2000 op f 45.000,-- per franchisevestiging. Grief 3 stelt deze kwestie in hoger beroep opnieuw aan de orde.
4.9 Voorop wordt gesteld dat de leden in geen van beide instanties aan deze vordering tot vernietiging ten grondslag hebben gelegd dat dit besluit is totstandgekomen in strijd met een of meer der wettelijke of statutaire regels omtrent de uitnodiging tot de algemene ledenvergadering.
4.10 Volgens de leden komt dit besluit in strijd met het eerder genomen besluit dat dergelijke besluiten slechts met tweederde meerderheid van de stemmen kunnen worden genomen en wordt door dit besluit willens en wetens het statutaire doel overschreden. Volgens hen maakt de marketingbijdrage geen deel uit van het door de franchisegever aan hen ter beschikking gestelde systeem.
4.11 Volgens de aanhef der franchiseovereenkomst (producties 2 e.v. bij conclusie van eis) wordt het aan de franchisenemer in gebruik te geven systeem voor de exploitatie van de onderneming gekenmerkt door handelsnaam, dienstmerk, reclamebord, inrichting bedrijfspand, uniforme huisstijl, scholingsfaciliteiten, computersysteem en computerprogramma en technische en commerciële knowhow.
In de franchiseovereenkomst is onder artikel 1 lid 5 voorzien dat de franchisegever voor het aanbrengen van wezenlijke veranderingen in het systeem toestemming van het bestuur van de vereniging nodig heeft. Volgens dat artikel is een verandering wezenlijk: “indien zij leidt tot afwijking van de gebruikelijke exploitatiewijze van de franchiseorganisatie en/of ingrijpende aanpassingswerkzaamheden van de franchisenemer vergt”.
Ingevolge artikel 2 lid 1 van de franchiseovereenkomst stelt [Centrale] aan de franchisenemer een handleiding ter beschikking waaruit het gehele in franchise gegeven systeem kan worden gekend. Volgens artikel 2 lid 2 van die overeenkomst is de franchisenemer verplicht alle voorschriften van de handleiding stipt op te volgen. Volgens blad 4.2.4 “marketing/communicatie” van de handleiding (productie 1 bij memorie van antwoord) is de franchisenemer verplicht aan de landelijke campagne mee te betalen nadat deze is goedgekeurd door “bestuur/vereniging” en de directie van [Centrale]. De hoogte van de bijdrage is volgens dat blad afhankelijk van onder meer de status van de vestiging (hoofd- of subvestiging) en de brievenbusverdeling.
Een en ander laat geen andere conclusie toe dan dat de bijdragen in de marketing, zij het aan de passiefzijde, deel uitmaken van het systeem.
Aan het voorgaande doet niet af dat de franchisegever de franchisenemer volgens artikel 3 lid 1 van de franchiseovereenkomst zal adviseren en ondersteunen bij reclame omdat daaruit niet van enige beperking blijkt om de kosten van een structurele intensivering van de landelijk ondersteunende reclame mede over de leden om te slaan. Evenmin kan worden volgehouden dat het reclamebudget enkel betrekking heeft op de volgens de leden voor rekening van [Centrale] komende exploitatie van de franchiseketen. Het ligt immers voor de hand dat niet alleen de franchisegever maar ook de leden profiteren van een als gevolg van een structurele intensivering van landelijke reclame toenemende naamsbekendheid van het dienstmerk [(...)]. De in artikel 3, lid 3 van de franchiseovereenkomst op de franchisegever neergelegde verplichting om het systeem up to date te houden en zoveel mogelijk verder te ontwikkelen, impliceert ten slotte evenmin dat de structurele verhoging van het landelijk reclamebudget (op basis van een uitruil van plaatselijke reclamebudgetten) volledig door de franchisegever moet worden gedragen.
4.12 Dit alles past ook in abstracto binnen de in artikel 3 der statuten ruim geformuleerde doelomschrijving van de vereniging:
“het bevorderen van (…) het functioneren en optimaliseren van de franchise-organisatie gedragen onder meer door de leden en ([Centrale]); (alsmede) het behartigen van de belangen van de leden en van de franchise-organisatie in totaliteit”.
Volgens artikel 9, lid 1 der statuten is het bestuur belast met het besturen van de vereniging, terwijl lid 3 slechts voor daar bepaald omschreven rechtshandelingen voorafgaande goedkeuring van de algemene ledenvergadering eist.
4.13 Uit een en ander vloeit voort dat het bestuur uit hoofde van zowel de franchiseovereenkomsten als de statuten bevoegd is tot verlening van toestemming tot wezenlijke veranderingen in het systeem, waaronder begrepen de bijdrage aan de landelijke marketing. Van een statutaire doeloverschrijding is aldus niet gebleken.
4.14 Zoals hiervoor is vastgesteld, hebben tijdens de algemene ledenvergadering van 24 februari 2000 38 van de 57 aanwezige stemgerechtigde leden, dus tweederde, vóór de intentieverklaring gestemd. Daarmee was aan het eerdere procedurebesluit voldaan.
4.15 De intentieverklaring houdt ook in dat de franchisenemers afzien van hun recht voortvloeiende uit de winstdelingsregeling. Grief 3 heeft eveneens hierop betrekking.
Hierover wordt als volgt geoordeeld.
Blijkens de notitie [(...)] 2000 (p. 15 van productie 1 bij conclusie van antwoord) wordt een deel van de jaarlijkse winst van [Centrale] voor belasting in gelijke mate over de franchisenemers verdeeld.
Volgens artikel 2:216, lid 1 BW komt de winst van de besloten vennootschap aan de aandeelhouders ten goede voor zover bij de statuten niet anders is bepaald. Het daarvan afwijkend besluit is klaarblijkelijk niet in het kader van de vereniging maar in het kader van de besloten vennootschap [Centrale] genomen. Ingevolge artikel 2:15 lid 3 BW moet de vordering tot vernietiging worden ingesteld tegen de rechtspersoon, dus in dit geval [Centrale], die echter niet in het geding betrokken is. Daarom kan dit besluit niet worden getoetst.
4.16 Het bestuur heeft, zoals in het vonnis onder 1.x. vastgesteld, KPMG Consulting als externe deskundige geraadpleegd. Grief 3 stelt ook deze kwestie aan de orde. Volgens de leden bestond daartoe geen statutaire bevoegdheid en mogen deskundigen slechts worden geraadpleegd over zaken die betrekking hebben op het statutaire doel of de taken van het bestuur. De kosten van KPMG Consulting hebben volgens de leden betrekking op onderzoek naar de wijziging van het franchisesysteem en dienen volgens hen door de franchisegever te worden gedragen aangezien zij conform artikel 3, lid 3 van de franchiseovereenkomst verplicht is het systeem up to date te houden en zoveel mogelijk te ontwikkelen.
Hierover wordt als volgt geoordeeld.
De in artikel 3 der statuten ruim geformuleerde statutaire doelstelling bevat geen enkele grond of aanwijzing voor de hier voorgestane beperkingen. Uit de notitie [(...)] 2000 van de franchisegever (productie 1 bij conclusie van antwoord, p. 1 en 2) bleek dat deze in verband met scherpere concurrentie en wijziging in fiscale behandeling van financiële producten maatregelen voorstond ter versterking van kennis, service en systemen, ter verbreding en verdieping van het productenpakket en tot profilering in de markt als A-merk. Daartoe achtte de franchisegever het noodzakelijk meerjarig te investeren en [(...)] zo te structureren dat een slagvaardige besturing werd gewaarborgd. Na een bespreking van [Centrale] met het bestuur van 9 maart 1999 heeft het bestuur KPMG Consulting geraadpleegd, die het veranderingsproces ging begeleiden op door de franchisegever en de vereniging gelijk te delen kosten. Op 19 mei 1999 heeft het bestuur de leden op de hoogte gebracht van het veranderingsproces, de begeleiding door KMPG Consulting en de kosten daarvan.
Het gaat dus niet enkel om het up to date houden van het systeem en de verdere ontwikkeling daarvan, maar om, zoals de conclusies van de nota Toekomstvisie [(...)] 2002-2005 het uitdrukken: het nastreven van klantengroei door een meer integrale dienstverlening (p. 1), de ontwikkeling van overwegend (..) naar een bredere financiële dienstverlener (p. 2), het laten uitgroeien van [(...)] tot een merk (p. 4), intensivering en modernisering van de dienstverlening door [Centrale] met meer (geïntegreerde) productontwikkeling, automatisering (e-commerce) en landelijke mediacampagnes (p. 5), ontwikkeling tot A-merk, meer landelijke reclame en promotie alsmede een verbetering van slagvaardigheid, communicatie en besluitvorming (p. 6 e.v.).
Een goede taakvervulling, waaronder het bevorderen van het functioneren en optimaliseren van de franchiseorganisatie gedragen onder meer door de leden en [Centrale], rechtvaardigde voor het bestuur alleszins om zich bij dit ingrijpende veranderingsproces te laten begeleiden door externe professionals, juist ook om in een goede afstemming met de leden in te spelen op de verwachte toekomstige ontwikkelingen. Dat daarbij de helft van de kosten van KPMG Consulting ten laste van de vereniging werd gebracht, vormt geen overschrijding van de statutaire doelomschrijving en is evenmin onredelijk, aangezien zowel de franchisegever als de in de vereniging gebundelde franchisenemers gebaat waren en zijn bij een adequaat inspelen op verwachte ontwikkelingen. Dat de kosten van KPMG Consulting tevoren niet aan de leden bekend zijn gemaakt, doet niet ter zake omdat de leden, opererend als (...)bemiddelaars in een commerciële omgeving, moesten begrijpen dat de kosten van begeleiding van een ingrijpend veranderingsproces door externe professionele consultants in de loop van een begeleidingstraject behoorlijk kunnen oplopen.
4.17 Subsidiair hebben de leden nog vernietiging gevorderd van de verlenging van de opdracht aan KPMG Consultants.
Zij hebben echter niet aangegeven op welk verlengingsbesluit zij doelen en daartoe evenmin afzonderlijke gronden aangevoerd, zodat ook deze vordering terecht is afgewezen.
4.18 Grief 4 betreft de tegen de vereniging ingestelde vordering van de leden om aan hen rekening en verantwoording te doen van het door het bestuur gevoerde beleid.
Volgens artikel 2:48, lid 1, slotzin BW kan ieder lid nakoming van de daar bedoelde verplichtingen in rechte vorderen van de gezamenlijke bestuurders. De onderhavige vordering is tegen de vereniging en niet tegen de gezamenlijke (persoonlijk te dagvaarden) bestuurders ingesteld. Daarom kunnen de leden hierin niet worden ontvangen.
4.19 Grief 5 betreft de weigering door de voorzitter van de algemene ledenvergadering om de stemming over de motie van wantrouwen schriftelijk te houden.
Hierover wordt als volgt geoordeeld.
Artikel 14 lid 6 der statuten bepaalt onder meer:
“De stemmingen worden mondeling gehouden; indien echter één van de stemgerechtigde aanwezigen dit verlangt, wordt over personen schriftelijk gestemd. (…)”.
Niet het enkele verlangen van een der stemgerechtigden is derhalve voldoende, maar vereist is dat de stemming over één of meer personen gaat.
Over de benoeming van personen in de diverse organen van de vereniging, alsmede hun schorsing en hun ontslag geven de statuten in afzonderlijke artikelen bijzondere regels. Naar objectieve maatstaven en in het licht van de gehele inhoud, aard en strekking van de statuten moet artikel 14, lid 6 aldus worden uitgelegd dat het slechts betrekking heeft op stemmingen over benoeming, schorsing en ontslag van personen als bedoeld in de statuten. Daartoe behoort de onderhavige motie van wantrouwen (productie 42A bij conclusie van eis) niet. Die motie is, blijkens de toelichting op grief 5, gericht op aansprakelijkstelling van het bestuur en zijn leden. Dit impliceert nog geen ongevraagd ontslag. De motie eindigt met de conclusie:
“Gezien de handelwijze en besluitvorming van dit bestuur hebben wij daarin geen vertrouwen meer en verzoeken het bestuur af te treden (…)”.
Aldus strekt de motie niet rechtstreeks tot het in artikel 5, lid 5, aanhef en onder e. der statuten voorziene ongevraagd ontslag van bestuursleden. Daaraan doet niet af dat het bestuur blijkens de notulen (productie 24A, p. 1 bij conclusie van eis) en het woordelijk verslag (productie 24B, p. 3 bij conclusie van eis) voor het geval van aanvaarding van die motie zijn vertrek in het vooruitzicht heeft gesteld, noch dat aanvaarding van die motie een opstap voor de (vóór stemmende) leden kon vormen om het ongevraagd ontslag van de bestuursleden in stemming te brengen.
Dat een aantal leden, waarmee kennelijk andere leden dan de vóór de motie stemmende appellanten worden bedoeld, wegens hun financiële verbondenheid met [Centrale], wier bestuursleden zouden hebben meegeluisterd, niet in staat was zijn mondelinge stem vrijelijk uit te brengen, rechtvaardigt geen afwijking van artikel 14, lid 6 der statuten nu de leden niet hebben aangevoerd noch is gebleken dat handhaving van de in dit artikel geregelde wijze van stemming onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
4.20 Grief 6 stelt de vraag aan de orde of het bestuur dan wel de bestuurders in strijd met artikel 2:9 BW de hem/hun opgedragen taak onbehoorlijk heeft/hebben vervuld.
Dit wetsartikel betreft de interne verhouding tussen de rechtspersoon en haar bestuurder(s), niet de verhouding tussen de leden en de vereniging. Het artikel biedt aan de leden van de vereniging niet de mogelijkheid om aansprakelijkheid van een of meer bestuurders wegens een onbehoorlijke taakvervulling zonder meer aan de vereniging toe te rekenen. Aan deze vordering hebben de leden niet (mede) ten grondslag gelegd dat de vereniging wegens een onbehoorlijke taakvervulling door een of meer der bestuurders jegens de leden aansprakelijk is. Daarom kunnen de leden in deze vordering evenmin worden ontvangen.
4.21 Voor de subsidiaire vordering tot verklaring voor recht dat de leden, op in de memorie van eis genoemde gronden, niet gehouden zijn tot naleving van de besluiten, waarvan primair de vernietiging is gevorderd, hebben zij geen afzonderlijke gronden aangevoerd, zodat de rechtbank ook die vordering terecht heeft afgewezen.
4.22 Voor zover grief 7 opkomt tegen de veroordeling van de leden in de proceskosten van de eerste instantie faalt deze, aangezien de rechtbank de leden blijkens het voorgaande terecht in overwegende mate het ongelijk heeft gesteld. Voor het overige mist de grief zelfstandige betekenis.
5 De slotsom
5.1 Het hoger beroep slaagt slechts voor een klein gedeelte en faalt voor het overige, zodat het bestreden vonnis deels moet worden vernietigd en deels moet worden bekrachtigd.
5.2 Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zullen de leden in de kosten van het hoger beroep worden verwezen.
6 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Almelo van 10 januari 2001 behoudens voor zover daarbij de vordering tot vernietiging van het bestuursbesluit om toestemming te verlenen aan de franchisegever om een marketingbijdrage van f 2.000,-- per franchisenemer per maand in te houden, is afgewezen
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
vernietigt het bestuursbesluit om toestemming te verlenen aan de franchisegever om een marketingbijdrage van f 2.000,-- per franchisenemer per maand in te houden;
wijst het meer of anders gevorderde af;
veroordeelt de leden in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de vereniging begroot op EUR 1.157,14 voor salaris en EUR 215,55 voor vast recht.
Dit arrest is gewezen door mrs Steeg, Smeeïng-Van Hees en Hilverda en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2002.