ECLI:NL:GHARN:2002:AE4397
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J. Lamens
- Rechtspraak.nl
Aftrek van uitgaven voor ziekte in de inkomstenbelasting
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 8 mei 2002 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen belanghebbende en de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren. Belanghebbende had in zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar 1999 een bedrag van ƒ 9.066 aan uitgaven voor ziekte opgevoerd als buitengewone lasten. De Inspecteur heeft deze aftrek echter niet geaccepteerd bij het vaststellen van de definitieve aanslag, wat leidde tot een bezwaar van belanghebbende. Het Hof heeft de zaak behandeld tijdens een mondelinge zitting op 24 april 2002, waarbij zowel belanghebbende als de Inspecteur aanwezig waren.
Het Hof heeft in zijn overwegingen artikel 46, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 geraadpleegd, waarin een opsomming wordt gegeven van uitgaven die als buitengewone lasten ter zake van ziekte, invaliditeit en bevalling kunnen worden aangemerkt. Het Hof oordeelde dat de door belanghebbende opgevoerde uitgaven niet voldoen aan de criteria die in de wet en de rechtspraak zijn vastgesteld. Belanghebbende had gesteld dat de kosten voor de aanleg van speciale plafonds en parket in zijn woning kwalificeerden als hulpmiddelen, omdat deze aanpassingen zouden bijdragen aan het verminderen van allergische reacties die hij en zijn kinderen ondervonden.
De Inspecteur betwistte deze stelling en stelde dat de aanpassingen niet als hulpmiddelen konden worden aangemerkt, omdat ze niet voldeden aan de wettelijke definitie. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur terecht had gehandeld door de uitgaven niet in aanmerking te nemen als buitengewone lasten. Het beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur. Er werden geen kosten aan de zijde van belanghebbende toegewezen, en het Hof gaf aan dat er geen mogelijkheid was voor beroep in cassatie tegen deze mondelinge uitspraak.