ECLI:NL:GHARN:2002:AE3595

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
18 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00-01378
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing en winstbepaling bij horeca-onderneming

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 18 april 2002, stond de belastingheffing van een horeca-onderneming centraal. De belanghebbende, samen met zijn echtgenote en schoonmoeder, exploiteerde een horeca-onderneming vanuit een onroerende zaak aan de a-weg 8 te Q. De onderneming omvatte een bungalow met café, cafetaria en snelbuffet, en was gekocht voor ƒ 475.000. De koopakte, gedateerd op 12 september 1997, bevatte een splitsing van de koopsom die door de partijen was overeengekomen. De belanghebbende betwistte de splitsing van de koopsom, maar het hof oordeelde dat de vastgelegde splitsing leidend was voor de fiscale behandeling van de onderneming.

Het hof benadrukte dat bij het bepalen van de winst en de afschrijving op het bedrijfsgedeelte van de onroerende zaak, de splitsing van de koopsom zoals vastgelegd in de koopakte gevolgd moest worden. De belanghebbende had geen bewijs geleverd dat de partijen bij de koop andere afspraken hadden gemaakt dan in de akte was neergelegd. Bovendien kon de omstandigheid dat de belanghebbende de fiscale consequenties van de splitsing niet had overzien, niet leiden tot een afwijking van de werkelijke koopsom.

De beslissing van de inspecteur werd door het hof bevestigd, en het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard. Het hof oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een kostenveroordeling. De mondelinge uitspraak werd gedaan door mr. drs. F.J.P.M. Haas, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in aanwezigheid van griffier mr. Snoijink. Tegen deze mondelinge uitspraak was geen beroep in cassatie mogelijk, maar partijen konden verzoeken om een schriftelijke vervanging van de uitspraak.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
Zevende enkelvoudige belastingkamer
nr. 00/01378
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X
te : Z
ambtenaar : de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen P
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar tegen aanslag
belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
aanslagnummer : 1.H.86
jaar : 1998
mondelinge behandeling : op 18 april 2002 te Arnhem
waarbij verschenen : belanghebbendes gemachtigde alsmede de inspecteur
gronden:
1. Belanghebbende exploiteerde in het onderhavige jaar samen met zijn echtgenote en schoonmoeder in verband van een vennootschap onder firma een horeca-onderneming.
2. De onderneming wordt gedreven vanuit het bedrijfsgedeelte van een onroerende zaak gelegen aan de a-weg 8 te Q. De zaak bestaat uit een bungalow met café, cafetaria en snelbuffet, ondergrond, erf en tuin, en is blijkens een schriftelijk vastgelegde koopovereenkomst van 12 september 1997 door belanghebbende en de beide andere firmanten met inventaris gekocht voor ƒ 475.000. De akte van levering is gepasseerd op 30 december 1997.
3. Volgens artikel 17 van de koopakte hebben de partijen bij de koopovereenkomst de koopsom onderverdeeld als volgt:
- bungalow met ondergrond ƒ 275.000
- bedrijfsgedeelte met ondergrond ƒ 150.000
- inventaris ƒ 50.000
4. Kopers en verkopers van de onroerende zaak stemmen blijkens de koopakte in met de daarin neergelegde splitsing van de koopsom. Belanghebbende heeft niet gesteld dat de partijen bij de koop in werkelijkheid iets anders zijn overeengekomen dan is neergelegd in meergemeld artikel 17. Voor het vaststellen van hetgeen is overeengekomen komt geen betekenis toe aan de omstandigheid dat belanghebbende de splitsing onjuist acht (Hoge Raad, 3 januari 1996, nr. 30 890, BNB 1996/110).
5. Bij het bepalen van de winst en in het bijzonder bij het berekenen van de afschrijving op het bedrijfsgedeelte van de onroerende zaak en van de investeringsaftrek moet dan ook - zoals de inspecteur verdedigt - worden uitgegaan van de splitsing van de koopsom zoals die is neergelegd in artikel 17 van de koopakte.
6. De omstandigheden dat de splitsing van de koopsom in de akte door de verkopers als voorwaarde is gesteld, dat belanghebbende de fiscale consequenties daarvan niet heeft overzien, en dat hij (op goede gronden) verdedigt dat de waarde van het bedrijfsgedeelte inclusief ondergrond aanzienlijk meer bedraagt dan ƒ 150.000, kunnen er niet toe leiden dat bij het bepalen van de winst afgeweken wordt van hetgeen daadwerkelijk voor dat bedrijfsgedeelte is betaald.
proceskosten:
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het hof geen termen aanwezig.
beslissing:
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de inspecteur.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2002 te Arnhem door mr. drs. F.J.P.M. Haas, raadsheer, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van voormelde kamer,
(W.J.N.M. Snoijink) (F.J.P.M. Haas)
Afschriften aangetekend per post verzonden op 22 april 2002
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.