ECLI:NL:GHARN:2002:AE3595
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Belastingheffing en winstbepaling bij horeca-onderneming
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 18 april 2002, stond de belastingheffing van een horeca-onderneming centraal. De belanghebbende, samen met zijn echtgenote en schoonmoeder, exploiteerde een horeca-onderneming vanuit een onroerende zaak aan de a-weg 8 te Q. De onderneming omvatte een bungalow met café, cafetaria en snelbuffet, en was gekocht voor ƒ 475.000. De koopakte, gedateerd op 12 september 1997, bevatte een splitsing van de koopsom die door de partijen was overeengekomen. De belanghebbende betwistte de splitsing van de koopsom, maar het hof oordeelde dat de vastgelegde splitsing leidend was voor de fiscale behandeling van de onderneming.
Het hof benadrukte dat bij het bepalen van de winst en de afschrijving op het bedrijfsgedeelte van de onroerende zaak, de splitsing van de koopsom zoals vastgelegd in de koopakte gevolgd moest worden. De belanghebbende had geen bewijs geleverd dat de partijen bij de koop andere afspraken hadden gemaakt dan in de akte was neergelegd. Bovendien kon de omstandigheid dat de belanghebbende de fiscale consequenties van de splitsing niet had overzien, niet leiden tot een afwijking van de werkelijke koopsom.
De beslissing van de inspecteur werd door het hof bevestigd, en het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard. Het hof oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een kostenveroordeling. De mondelinge uitspraak werd gedaan door mr. drs. F.J.P.M. Haas, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in aanwezigheid van griffier mr. Snoijink. Tegen deze mondelinge uitspraak was geen beroep in cassatie mogelijk, maar partijen konden verzoeken om een schriftelijke vervanging van de uitspraak.