ECLI:NL:GHARN:2002:AE2872
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- N.E. Haas
- Rechtspraak.nl
Belastingheffing op inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte arbeid in verband met piramidespelen
In deze zaak gaat het om de belastingheffing van een belanghebbende die inkomsten genereerde uit activiteiten gerelateerd aan piramidespelen. De belanghebbende, die muziekstukken verkoopt en orkesten dirigeert, had in 1996 zijn echtgenote, [Y-X], die contracten sloot voor de vennootschap [B] BV, betrokken bij deze activiteiten. De vennootschap organiseerde spelen die leken op piramidespelen, waarbij deelnemers in Zwitserse franken (CHF) moesten betalen, maar de meeste deelnemers betaalden in Nederlands geld. De echtgenote van de belanghebbende sloot in totaal 4.754 contracten af, wat resulteerde in een aanzienlijke som geld die door de belanghebbende werd omgewisseld van Nederlands geld naar CHF. De Inspecteur van de Belastingdienst stelde het belastbare inkomen van de belanghebbende vast op negatief ƒ 565, waarbij hij een bedrag van ƒ 35.358 aanmerkte als inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte arbeid.
Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet zelf de werkzaamheden verrichtte, maar dat zijn echtgenote de contracten en de bijbehorende werkzaamheden uitvoerde. De belanghebbende had enkel de taak om de ontvangen bedragen om te wisselen in CHF, waarbij hij een overschot mocht behouden. Het Hof concludeerde dat de inkomsten die de belanghebbende ontving, voortkwamen uit zijn echtgenote's werkzaamheden en dat deze inkomsten terecht door de Inspecteur als belastbaar werden aangemerkt. De belanghebbende kon niet aantonen dat hij een deel van de inkomsten aan zijn echtgenote moest afstaan, waardoor zijn verweer niet kon slagen. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de Inspecteur werd bevestigd.
De uitspraak werd gedaan op 14 maart 2002 door mr. N.E. Haas, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in aanwezigheid van mr. M.C.G.J. van Well als griffier. De belanghebbende had de mogelijkheid om binnen vier weken na de verzenddatum van het proces-verbaal een verzoek in te dienen voor een schriftelijke uitspraak, maar tegen de mondelinge uitspraak was geen beroep in cassatie mogelijk.