ECLI:NL:GHARN:2002:AE2872

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
14 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99-03681
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.E. Haas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte arbeid in verband met piramidespelen

In deze zaak gaat het om de belastingheffing van een belanghebbende die inkomsten genereerde uit activiteiten gerelateerd aan piramidespelen. De belanghebbende, die muziekstukken verkoopt en orkesten dirigeert, had in 1996 zijn echtgenote, [Y-X], die contracten sloot voor de vennootschap [B] BV, betrokken bij deze activiteiten. De vennootschap organiseerde spelen die leken op piramidespelen, waarbij deelnemers in Zwitserse franken (CHF) moesten betalen, maar de meeste deelnemers betaalden in Nederlands geld. De echtgenote van de belanghebbende sloot in totaal 4.754 contracten af, wat resulteerde in een aanzienlijke som geld die door de belanghebbende werd omgewisseld van Nederlands geld naar CHF. De Inspecteur van de Belastingdienst stelde het belastbare inkomen van de belanghebbende vast op negatief ƒ 565, waarbij hij een bedrag van ƒ 35.358 aanmerkte als inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte arbeid.

Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet zelf de werkzaamheden verrichtte, maar dat zijn echtgenote de contracten en de bijbehorende werkzaamheden uitvoerde. De belanghebbende had enkel de taak om de ontvangen bedragen om te wisselen in CHF, waarbij hij een overschot mocht behouden. Het Hof concludeerde dat de inkomsten die de belanghebbende ontving, voortkwamen uit zijn echtgenote's werkzaamheden en dat deze inkomsten terecht door de Inspecteur als belastbaar werden aangemerkt. De belanghebbende kon niet aantonen dat hij een deel van de inkomsten aan zijn echtgenote moest afstaan, waardoor zijn verweer niet kon slagen. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de Inspecteur werd bevestigd.

De uitspraak werd gedaan op 14 maart 2002 door mr. N.E. Haas, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in aanwezigheid van mr. M.C.G.J. van Well als griffier. De belanghebbende had de mogelijkheid om binnen vier weken na de verzenddatum van het proces-verbaal een verzoek in te dienen voor een schriftelijke uitspraak, maar tegen de mondelinge uitspraak was geen beroep in cassatie mogelijk.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
derde enkelvoudige belastingkamer
nummer 99/03681
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996
nummer : [01.H66]
mondelinge behandeling : op 28 februari 2002 te Arnhem
waarbij verschenen : [de Inspecteur]
waarbij niet verschenen : belanghebbende, die overeenkomstig de wet is opgeroepen en de oproep, blijkens de tot het dossier behorende "retourkaart", op 31 januari 2002 in ontvangst heeft genomen
gronden:
1. Belanghebbende verkoopt en verhuurt onder de naam [A] muziekstukken en dirigeert orkesten. In 1996 was hij gehuwd met [Y-X]. [Y-X] benaderde voor [B] BV (hierna: de vennootschap), welke vennootschap spelen organiseert die op piramide spelen gelijken, potentiële deelnemers en sloot namens deze BV contracten met de deelnemers af. Hoewel in ieder contract het door de betreffende deelnemer te betalen bedrag in Zwitserse franken (hierna: CHF) werd vermeld, betaalden de meeste deelnemers in Nederlands geld. De waarde per contract bedroeg CHF 80, waarvoor de deelnemers bij betaling in Nederlands geld, omgerekend naar de vaste omrekenkoers die de vennootschap hanteerde van 1 CHF is ƒ 1,4375, een bedrag van ƒ 115 betaalden.
2. In 1996 heeft belanghebbendes echtgenote in totaal 4.754 contracten afgesloten ter waarde van in totaal CHF 380.381. Zij ontving hiervoor van de deelnemers ƒ 546.710. Aangezien belanghebbendes echtgenote met de vennootschap diende af te rekenen in Zwitserse franken, moest het door haar ontvangen Nederlandse geld gewisseld worden voor Zwitserse franken. Dit werd gedaan door belanghebbende. Belanghebbende betaalde voor CHF 380.381 een bedrag van ƒ 511.351, zodat een overschot resteerde van ƒ 546.710 minus ƒ 511.351 is ƒ 35.358.
3. Belanghebbende vermeldt in zijn aangifte voor het jaar 1996 een negatief belastbaar inkomen van ƒ 35.923. De Inspecteur stelt het belastbare inkomen van belanghebbende vast op negatief ƒ 565, waarbij hij voornoemd bedrag van ƒ 35.358 aanmerkt als inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte arbeid.
4. Belanghebbende stelt terecht dat niet hij maar zijn echtgenote de werkzaamheden voor de vennootschap verrichtte. Dit heeft tot gevolg dat de inkomsten die zij in dit verband geniet haar inkomsten zijn. Tot die inkomsten behoort het bedrag dat zij haar afnemers méér laat betalen dan deze zouden hebben moeten betalen in Nederlands geld bij hantering van de normale koers op de geldmarkt. Dit klemt temeer nu de echtgenote een omrekenkoers hanteerde, welke, zoals de Inspecteur gemotiveerd heeft gesteld, structureel aanmerkelijk boven de normale koers lag.
5. De echtgenote en belanghebbende, die zelf geen bemoeienis had met de vennootschap, zijn overeengekomen dat belanghebbende de feitelijke betalingen aan de vennootschap zou verrichten en daartoe de door haar in Nederlands geld ontvangen bedragen zou omwisselen in Zwitserse Franken, waarbij een resterend overschot door belanghebbende kon worden behouden.
6. Niet gesteld noch gebleken is dat belanghebbende de hiervoor genoemde werkzaamheden heeft verricht in het kader van een dienstbetrekking. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of genoemd voordeel bij belanghebbende belastbaar is als inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte arbeid. Op grond van het bepaalde in artikel 22, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, is hiervoor vereist dat de bate wordt verkregen als opbrengst van enige werkzaamheid of dienst, dat deelgenomen wordt in het economische verkeer en dat het financieel voordeel was beoogd en ook redelijkerwijs verwacht kon worden.
7. Uit de tot het geding behorende stukken blijkt dat belanghebbende in 1996 in september 1 keer, in oktober 1 keer en in de maand november 16 keer, soms twee keer per dag, Zwitserse franken heeft gekocht bij het Grenswisselkantoor op het Centraal Station in [Q]. De bedragen die hiermee gemoeid waren varieerden van ƒ 6.025,28 op 19 september 1996 tot ƒ 66.604,40 op 8 november 1996. Op grond van het vorenstaande is het Hof van oordeel dat belanghebbende arbeid heeft verricht die de normale bijstand tussen echtgenoten te boven gaat en hij voor die arbeid een beloning heeft ontvangen. Tevens gaat de door belanghebbende verrichte arbeid uit boven de arbeid die verricht moet worden voor normaal vermogensbeheer.
8. Voor wat betreft de vraag of het financiële voordeel was beoogd en ook redelijkerwijs verwacht kon worden overweegt het Hof het volgende. Door de vaste wisselkoers die de vennootschap hanteerde, stond al voordat de aankooptransacties plaatsvonden in redelijkheid vast dat een overschot als onder 2. bedoeld zou ontstaan. Het Hof acht niet aannemelijk dat de echtgenote van belanghebbende dan wel belanghebbende zelf onwetend waren van het feit dat de vaste koers hoger was dan de werkelijke koers van dat moment. Het vorenstaande heeft tot gevolg dat het voordeel dat belanghebbende heeft behaald doordat de echtgenote van belanghebbende de koerswinsten die met het kopen van Zwitserse franken worden behaald aan belanghebbende toe laat komen, niet worden veroorzaakt door speculatie maar redelijkerwijs voorzienbaar waren. Het Hof acht op grond van het vorenstaande tevens aannemelijk dat dit voordeel ook door belanghebbende beoogd werd. Het Hof is dan ook van oordeel dat de Inspecteur voormeld voordeel terecht bij belanghebbende heeft belast als inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte arbeid.
9. Nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gedeelte van het bedrag van ƒ 35.358 weer aan [Y-X] heeft moeten afstaan, kan ook het verweer van belanghebbende dat een gedeelte van deze inkomsten bij zijn echtgenote moeten worden belast, niet slagen. De Inspecteur heeft terecht het totale bedrag van ƒ 35.358 aangemerkt als inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte arbeid van belanghebbende.
10. De vergelijking die belanghebbende maakt met natuurlijke personen die inkomsten uit piramidespelen genieten gaat niet op nu het in casu juist niet gaat om zodanige inkomsten. Zoals hiervoor onder 4. reeds werd vermeld heeft niet hij maar zijn echtgenote de werkzaamheden verricht die samenhingen met het aantrekken van nieuwe deelnemers en het sluiten van contracten met deze deelnemers. De werkzaamheden van belanghebbende stonden hier los van. Hij had uitsluitend tot taak het Nederlandse geld in te wisselen en mocht het voordeel dat hiermee behaald werd houden. Het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel kan dan ook niet slagen aangezien de gevallen waarmee belanghebbende zijn situatie vergelijkt feitelijk noch rechtens gelijk zijn.
11. Ook hetgeen belanghebbende overigens nog aanvoert leidt niet tot een andere conclusie.
slotsom:
Het beroep is niet gegrond.
proceskosten:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
beslissing:
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2002 door mr. N.E. Haas, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.C.G.J. van Well als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(M.C.G.J. van Well) (N.E. Haas)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 27 maart 2002
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.