26 februari 2002
eerste civiele kamer
2001/540 KG
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
[appellanten],
beiden (voorheen) wonende te [woonplaats],
appellanten,
procureur: mr P.L.P.M. van Aalst,
De gemeente Losser,
gevestigd te Losser,
geïntimeerde,
procureur: mr J.M. Bosnak.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis van 29 mei 2001, dat de president van de rechtbank te Almelo tussen appellanten (hierna te noemen [appellanten]) als gedaagden en geïntimeerde (hierna ook te noemen: de gemeente) als eiseres in kort geding heeft gewezen. Van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellanten] hebben bij exploot van 11 juni 2001 aangezegd van bovengenoemd vonnis in hoger beroep te komen, met gelijktijdige dagvaarding van de gemeente om voor dit hof te verschijnen.
2.2 Bij memorie van grieven hebben [appellanten] een grief tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, alsmede enige (deels nieuwe) producties in het geding gebracht, met conclusie het vonnis waarvan beroep te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van de gemeente alsnog af te wijzen c.q. de gemeente niet-ontvankelijk te verklaren en de gemeente alsnog te veroordelen de woning ter vrije beschikking te stellen en bijstand te verlenen aan [appellanten], met verwijzing van de gemeente in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft de gemeente de grieven bestreden en geconcludeerd het bestreden vonnis zo nodig onder verbetering en/of aanvulling der gronden te bevestigen, alsmede [appellanten] te veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
2.4 De gemeente heeft nog een akte tot het in geding brengen van stukken genomen.
2.5 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
[appellanten] hebben de volgende grief aangevoerd:
Ten onrechte heeft de president de gemeente in haar eis ontvankelijk verklaard. Rechtsvraag in deze is namelijk:
primair of de gemeente ontvankelijk is, omdat [appellanten] op basis van medewerking aan het stappenplan inzake de ROA-verstrekkingen recht hebben op opvang en/of voortzetting daarvan;
subsidiair, of de gemeente in haar eis ontvankelijk is, omdat [appellanten] recht hebben op opvang of voortzetting daarvan, omdat zij een nieuwe aanvraag op grond van staatloosheid hebben ingediend;
meer subsidiair: omdat de gemeente geen spoedeisend belang heeft bij de ontruiming van de woning aan de [adres].
[appellanten] hebben de in de inleidende dagvaarding onder 1., 2. aanhef, 2.1, 2.2 en 2.3 door de gemeente gestelde feiten, waarvan ook de president in haar vonnis (rechtsoverweging 1.) is uitgegaan, als juist erkend. Van deze feiten zal ook in hoger beroep worden uitgegaan.
5 De beoordeling van het geschil in hoger beroep
5.1 Bij beschikking van 20 mei 1999, verzonden op 27 mei 1999 (een der producties na productie 15 bij memorie van grieven) hebben burgemeester en wethouders der gemeente medegedeeld dat zij hebben besloten om de ROA-verstrekkingen met ingang van 1 juni 1999 te beëindigen. Tegen deze beschikking is op 31 mei 1999 een bezwaarschrift "op nader aan te voeren gronden" ingediend. Bij brief van 7 juni 1999 (productie 1 bij memorie van antwoord) heeft de gemeente aan [appellanten] medegedeeld, een gerechtelijke procedure tot ontruiming van de woning te beginnen en dat de ROA-verstrekkingen (eerst) zullen worden beëindigd op het moment dat de rechter de gemeente toestemming verleent om tot daadwerkelijke ontruiming van de woning over te gaan.
In een intern advies van de gemeente van 8 juni 1999 (door haar eveneens als productie 1 bij memorie van antwoord overgelegd) wordt onder meer aan burgemeester en wethouders bericht:
“Bij uw besluit (…) van 20 mei jl. heeft u de aan de heer [appellant] verstrekte zgn. Roa-uitkering (ten onrechte) ingetrokken.
Daartegen heeft mr. Weijers, namens de heer [appellant], een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de President van de rechtbank te Almelo.
Er is echter verzuimd om een bezwaarschrift in te dienen bij uw college overeenkomstig het bepaalde in art. 8:81 Awb.
Desalniettemin heeft de rechtbank een reden gezien om een zitting te houden en wel op 10 juni a.s..
Ondertussen is het besluit van 20 mei jl. ingetrokken door te besluiten dat vooralsnog de uitkering wordt verstrekt totdat er geen juridische belemmeringen, i.c. besluit tot ontruiming van de Rao-woning, meer zijn.
Er is derhalve geen reden meer het voorzieningverzoek bij de rechtbankpresident voort te zetten.
Mr. Weijers is in principe bereid het verzoek in te trekken, (…).
(…)”
Bij brief van 8 juni 1999 (productie 1 bij memorie van antwoord) heeft de advocaat van [appellant] namens hem aan de sector bestuursrecht van de rechtbank te Almelo bericht:
“Op grond van bijgaande beschikking van de gemeente Losser trek ik hierbij het verzoek om een voorlopige voorziening in.”
Uit het voorgaande moet worden afgeleid dat de gemeente aan [appellanten] heeft laten weten dat de beschikking van 20 mei 1999 was ingetrokken. Volgens het herziene Stappenplan 1999, Traject B, stap 2 is het nemen van een afzonderlijk besluit tot beëindiging van de ROA(opvang)-voorzieningen noodzakelijk om de opvangvoorzieningen te kunnen beëindigen. Blijkens het Stappenplan is dit besluit een beschikking in de zin van artikel 1:3 Awb. Sedert de intrekking ontbreekt zodanige beschikking evenwel, hetgeen impliceert dat het recht op de ROA-verstrekkingen niet is geëindigd. Dat betekent dat voorshands moet worden aangenomen dat [appellanten] hun recht op de onderhavige ROA-opvangvoorziening hebben behouden en dat de ontruimingsvordering alsnog moet worden afgewezen.
6.1 Uit het voorgaande volgt dat de grief doel treft, zodat het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd.
6.2 De gemeente zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van beide instanties worden veroordeeld.
Het hof, rechtdoende in kort geding in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de president van de rechtbank Almelo van 29 mei 2001 en opnieuw rechtdoende;
wijst de vordering alsnog af;
veroordeelt de gemeente in de kosten van beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellanten] begroot op:
voor de eerste aanleg op € 635,29,
waarvan te voldoen aan de griffier van de rechtbank te Almelo (rekeningnr. 1923.25.744 t.n.v. DS 532 te Almelo) het bedrag van € 589,91 te weten:
- € 136,13 wegens in debet gesteld griffierecht;
- € 453,78 wegens salaris procureur
en te voldoen aan de procureur van [appellanten] het bedrag van € 45,38 wegens diens eigen aandeel in het griffierecht;
voor het hoger beroep op € 1.014,06,
waarvan te voldoen aan de griffier van het gerechtshof (rekeningnr. 1923.25.752 t.n.v.DS 533 te Arnhem onder vermelding van het rolnummer en de namen van partijen) het bedrag van € 960,17 te weten:
- € 161,66 wegens in debet gesteld griffierecht;
- € 27,08 wegens exploiten;
- € 771,43 wegens salaris procureur
en te voldoen aan de procureur van [appellanten] het bedrag van € 53,89 wegens diens eigen aandeel in het griffierecht.
Dit arrest is gewezen door mrs Steeg, Van den Heuvel en Hilverda en uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 26 februari 2002.