29 januari 2002
eerste civiele kamer
rolnummer 2000/308
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
1 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Dutch Paint & Chemical Company B.V.,
2 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Beerkens Paints B.V.,
3 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Inter-Che-M Holding B.V.,
alle gevestigd te Beuningen,
appellanten in het principaal appèl, incidenteel geïntimeerden,
procureur: mr. J.C.N.B. Kaal,
1 [geïntimeerde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Beerkens Banden B.V.,
gevestigd te Venlo,
geïntimeerden in het principaal appèl, incidenteel appellanten,
procureur: mr. F.J. Boom.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg wordt verwezen naar het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 9 december 1999, gewezen in de verknochte zaken:
- met rolnummer 1996/790 tussen Dutch Paint and Chemical Company B.V., voorheen genaamd Verenigde Bedrijven Inter-Che-M B.V., als eiseres (hierna te noemen: VBI) en [geïntimeerde sub 1] als gedaagde (hierna te noemen: [geïntimeerde sub 1]), en
- met rolnummer 1995/744 tussen Beerkens Banden B.V. als eiseres (hierna te noemen: Beerkens Banden) en Beerkens Paints B.V. (hierna te noemen: Beerkens Paints), VBI en Inter-Che-M Holding B.V. (hierna te noemen: Inter-Che-M Holding) als gedaagden.
Een fotokopie van dat vonnis is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 3 maart 2000 hebben VBI, Beerkens Paints en Inter-Che-M Holding hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde sub 1] en Beerkens Banden voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven hebben VBI, Beerkens Paints en Inter-Che-M Holding 17 grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis en geconcludeerd dat het hof dit vonnis, gewezen in de zaak met rolnummer 1995/744, zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, Beerkens Banden in haar vorderingen alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren, althans haar deze zal ontzeggen, met veroordeling van Beerkens Banden (uitvoerbaar bij voorraad) in de kosten van het geding in beide instanties;
en
met veroordeling van Beerkens Banden voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot terugbetaling van de som van f 1.511.018,21, die VBI, Beerkens Paints en Inter-Che-M Holding ter voldoening aan het vonnis hebben betaald aan Beerkens Banden, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van betaling;
en
dat het hof het bestreden vonnis, gewezen in de zaak met rolnummer 1996/790, zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde sub 1] alsnog zal veroordelen, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- primair om aan VBI, Beerkens Paints en Inter-Che-M Holding (bedoeld zal zijn: VBI) tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de som van f 3.980.000,= te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 12 februari 1993 tot aan de dag der algehele voldoening;
- subsidiair om aan VBI, Beerkens Paints en Inter-Che-M Holding (bedoeld zal zijn: VBI) tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag aan schadevergoeding vast te stellen naar redelijkheid en billijkheid, te vermeerderen met wettelijke rente van 12 februari 1993 tot aan de dag der algehele voldoening.
2.3 [geïntimeerde sub 1] en Beerkens Banden hebben bij memorie van antwoord in het principaal appèl tevens memorie van grieven in het incidenteel appèl, verweer gevoerd, producties overgelegd, bewijs aangeboden en -onder aanvoering van 9 grieven- incidenteel appèl ingesteld tegen het vonnis van 9 december 1999. Zij hebben daarbij geconcludeerd:
primair:
dat het hof bij arrest, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, VBI, Beerkens Paints en Inter-Che-M Holding niet-ontvankelijk zal verklaren, althans de door hen opgeworpen grieven zal verwerpen, zonodig -mede gelet op de incidentele grieven- onder verbetering van de gronden, zulks met veroordeling van VBI, Beerkens Paints en Inter-Che-M Holding in de kosten van beide instanties;
subsidiair:
dat het hof een eventueel ten gunste van VBI, Beerkens Paints en Inter-Che-M Holding gewezen arrest niet uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren dan wel aan uitvoerbaar bij voorraad verklaring op de voet van artikel 54 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (oud) de voorwaarde zal verbinden dat door VBI zekerheid wordt gesteld en wel tot het aan VBI toegewezen bedrag middels het stellen van een bankgarantie volgens het NVB-model van een te goeder naam en faam bekend staande Nederlandse bank;
in het incidenteel appèl
dat het hof bij arrest, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis in de zaak met rolnummer 1995/744 zal bekrachtigen wat betreft de toewijzing aan Beerkens Banden van een bedrag van f 1.091.085,= te vermeerderen met 8% rente over dit bedrag vanaf 10 maart 1995, alsmede VBI, Beerkens Paints en Inter-Che-M Holding zal veroordelen hoofdelijk, des dat de één betalende de anderen zullen zijn gekweten, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Beerkens Banden te voldoen een bedrag van f 1.164.764,83 te vermeerderen met een rente van 8% per jaar vanaf 10 maart 1995 tot aan de dag van voldoening, een en ander met veroordeling van VBI, Beerkens Paints en Inter-Che-M Holding in de kosten van het geding in beide instanties; met handhaving van de subsidiaire vordering van Beerkens Banden zoals geformuleerd in de conclusie van repliek in de zaak met rolnummer 1995/744, een en ander met veroordeling van VBI, Beerkens Paints en Inter-Che-M Holding hoofdelijk in de kosten van beide instanties.
2.4 In het incidenteel appèl hebben VBI, Beerkens Paints en Inter-Che-M Holding bij memorie van antwoord verweer gevoerd, een productie overgelegd en bewijs aangeboden. Zij hebben daarbij geconcludeerd in het principaal appèl tot persistit en in het incidenteel appèl dat het hof alle grieven van [geïntimeerde sub 1] en Beerkens Banden zal verwerpen, in beide appèllen met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [geïntimeerde sub 1] en Beerkens Banden in de kosten van het geding in beide instanties.
2.5 Vervolgens zijn de procesdossiers overgelegd voor het wijzen van arrest.
Tegen de overwegingen van de rechtbank inzake de vaststaande feiten in beide zaken onder 2.1 tot en met 2.5 en onder 2.7 zijn geen grieven gericht, zodat die feiten ook in hoger beroep vaststaan.
4 De beoordeling van het geschil in hoger beroep
in het principaal appèl en het incidenteel appèl tegen de zaak met rolnummer 1996/790
4.1 De grieven 1 tot en met 4 en grief 6 in het principaal appèl lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij zijn gericht tegen het oordeel van de recht-bank dat VBI geen beroep op dwaling toekomt.
4.2 VBI voert het volgende aan. Zij heeft na de ondertekening van de voorovereenkomst op 30 november 1992 slechts een beperkt onderzoek naar Beerkens Paints kunnen doen. [geïntimeerde sub 1] verschafte haar geen toegang tot de administratie van Beerkens Paints. Specifieke informatie waarom VBI vroeg, werd slechts mondjesmaat verstrekt. Bovendien was de financiële informatie die [geïntimeerde sub 1] verstrekte niet of nauwelijks inzichtelijk. Het beperkte onderzoek dat VBI kon uitvoeren wees uit dat de informatie die VBI vóór de ondertekening van de voorovereenkomt had ontvangen op een aantal punten niet correct was. Die punten betroffen (i) de tegenvallende omzet van Beerkens Paints over 1992 gecombineerd met aanzienlijk hogere kosten en dientengevolge een drastische bijstelling van de prognose 1993 voor Beerkens Paints, (ii) de debiteurenpositie van Beerkens Paints en (iii) de waarde van de voorraden van Beerkens Paints. Naar aanleiding van de uitkomsten van haar beperkte onderzoek wenste VBI de overname van Beerkens Paints niet door te zetten. Onder de druk en dreiging van [geïntimeerde sub 1] dat, indien VBI zich uit de transactie zou terugtrekken, hij een beroep zou doen op het in de voorovereenkomst opgenomen boetebeding van f 2.500.000,=, heeft [naam directeur], directeur van VBI, besloten de transactie toch door te zetten. Uiteindelijk hebben heronderhandelingen tussen partijen geleid tot de koopovereenkomst van 12 februari 1993. Na de leveringsdatum ontdekte VBI echter dat de financiële positie van Beerkens Paints ten tijde van de overname nog veel slechter was dan zij afgaande op de mededelingen van [geïntimeerde sub 1] en haar beperkte onderzoek naar de toestand van Beerkens Paints had kunnen en mogen verwachten. Achteraf is gebleken dat de in de koopovereenkomst genoemde uitgangspunten van de transactie op essentiële onderdelen in ernstige mate afweken van de werkelijkheid. [geïntimeerde sub 1] was hiervan ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst op de hoogte of had dit in ieder geval behoren te zijn als directeur en enig aandeelhouder van Beerkens Paints. [geïntimeerde sub 1] liet evenwel (bewust) na om VBI van deze afwijkingen in kennis te stellen. De afwijkingen betroffen zaken die tijdens het onderzoek van VBI niet aan het licht waren gekomen en daaruit ook niet hadden kunnen blijken, omdat [geïntimeerde sub 1] naliet VBI daarover ondanks gerichte vragen adequate informatie te verschaffen. Nu [geïntimeerde sub 1] de volledige waarheid voor VBI ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst heeft verzwegen, waardoor VBI door [geïntimeerde sub 1] ernstig is misleid en bedrogen en VBI schade heeft geleden, dient [geïntimeerde sub 1] voor de gevolgen daarvan in te staan.
4.3 Het hof is, evenals de rechtbank van oordeel, dat de gestelde dwaling van VBI voor haar rekening behoort te blijven en dat zij dus geen beroep kan doen op dwaling. Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking. De koopovereenkomst betreft de overname van een bedrijf door middel van de koop van alle geplaatste aandelen. Het is een overeenkomst tussen professionele partijen, van wie VBI al eerder bedrijfsovernames had gedaan. Beide partijen hebben zich in de onderhandelingen doen bijstaan door deskundigen, te weten accountants en juristen. VBI heeft na het sluiten van de voorovereenkomst een onderzoek bij Beerkens Paints laten doen. Zij is daarbij -volgens haar stellingen, die door [geïntimeerde sub 1] gemotiveerd zijn betwist- gestuit op gebrek aan medewerking door [geïntimeerde sub 1]. Ondanks de beperkingen van het onderzoek en de onvolledige en nauwelijks inzichtelijke door [geïntimeerde sub 1] verstrekte financiële informatie, bleek toen aan VBI dat de informatie die zij voorafgaand aan de ondertekening van de voorovereenkomst had ontvangen op een aantal belangrijke punten niet correct was. Een en ander was zodanig dat VBI, naar zij stelt, wilde afzien van de transactie. Desondanks heeft VBI de koop doorgezet, zij het na heronderhandelingen die leidden tot een aanzienlijk lagere koopprijs (in feite circa f 4.300.000,= in plaats van circa f 9.200.000,=), waarbij door [geïntimeerde sub 1], in tegenstelling tot wat in de voorovereenkomst was overeengekomen, geen garanties meer werden gegeven. Het hof verwerpt de stelling van VBI dat zij vanwege het in de voorovereenkomst opgenomen boetebeding gedwongen was om de transactie door te zetten. Immers, de boete zou slechts verschuldigd zijn, indien de transactie door nalatigheid van koper of verkoper niet tot stand kwam. Niet valt in te zien dat, indien de door VBI gestelde feiten en omstandigheden juist zouden zijn, er sprake zou zijn van nalatigheid aan de zijde van VBI, als zij -wegens onvoldoende informatieverstrekking door [geïntimeerde sub 1]- (nog) niet bereid was de transactie te laten doorgaan. Deze gang van zaken voert tot de conclusie dat VBI, een professionele partij, wetende dat de haar verstrekte informatie op zijn minst onvolledig was alsmede dat geen garanties meer werden gegeven, bewust het risico heeft genomen dat de waarde van het bedrijf kon tegenvallen. VBI heeft immers nagelaten maatregelen te nemen om het ontstaan van de dwaling te voorkomen, bijvoorbeeld door aan het doorgaan van de transactie voorwaarden te verbinden zoals het kunnen instellen van een onbeperkt due diligence onderzoek en/of het verkrijgen van de bij overnametransacties gebrui-kelijke garanties. VBI heeft daarentegen zelfs afstand gedaan van de reeds in de voorovereenkomst opgenomen garanties. Het hof gaat voorbij aan de stelling van VBI dat zij op de dag van ondertekening van de koopovereenkomst uitdrukkelijk aan [geïntimeerde sub 1] heeft gevraagd of zij over alle relevante informatie beschikte, waarop [geïntimeerde sub 1] bevestigend zou hebben geantwoord. Die stelling is door [geïntimeerde sub 1] gemotiveerd betwist en VBI heeft ten aanzien van dit punt geen (specifiek) bewijsbod gedaan. Onder de geschetste omstandigheden komt VBI ook geen beroep toe op schending van de mededelingsplicht door [geïntimeerde sub 1]. Immers, VBI had, gelet op de door haar gestelde beperkingen die [geïntimeerde sub 1] aan het due diligence onderzoek had opgelegd en op de door haar gestelde door [geïntimeerde sub 1] verschafte onvolledige en nauwelijks inzichtelijke informatie, waaruit al bleek dat de eerder bij de voorovereenkomst verstrekte informatie op belangrijke onderdelen niet correct was, in haar visie reeds alle reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de mededelingen van [geïntimeerde sub 1] en dus alle reden om niet meer op de juistheid van die mededelingen af te gaan. Nu VBI, zich baserend op de als onjuist verworpen stelling dat zij daartoe vanwege het boetebeding gedwongen was, toch met [geïntimeerde sub 1] verder in zee is gegaan en zelfs heeft geaccepteerd, in ruil voor een aanmerkelijke verlaging van de koopprijs, dat de reeds in de voorovereenkomst opgenomen garanties niet meer golden, moet worden aangenomen dat VBI bewust de goede en kwade kansen van de gesloten koopovereenkomst heeft aanvaard.
De grieven 1 tot en met 4 en grief 6 in het principaal appèl falen.
4.4 Grief 5 in het principaal appèl is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat aan de redelijkheid en billijkheid geen zelfstandige betekenis toekomt om de vordering toe te wijzen. In dit verband stelt VBI dat door het sluiten van de voorovereenkomst VBI en [geïntimeerde sub 1] tot elkaar in een door redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhouding zijn komen te staan op basis waarvan het op de weg van [geïntimeerde sub 1] had gelegen om VBI volledige openheid van zaken te verschaffen ook met betrekking tot andere zaken dan die reeds aan het licht waren gekomen tijdens het beperkte onderzoek van VBI, waaruit reeds bleek dat de financiële positie van Beerkens Paints slechter was dan voorgesteld in de voorovereenkomst. Volgens VBI heeft [geïntimeerde sub 1] deze op de redelijkheid en billijkheid gebaseerde mededelingsplicht geschonden en is hij schadeplichtig.
4.5 Het hof verwerpt de grief. Zoals overwogen onder 4.3, had VBI in de fase na de voorovereenkomst en vóór het afsluiten van de koopovereenkomst, gelet op de door haar gestelde feiten en omstandigheden, alle reden om de juistheid van de door [geïntimeerde sub 1] verstrekte informatie in twijfel te trekken en dus om maatregelen te nemen tot het voorkomen van het ontstaan van dwaling. Nu VBI dit heeft nagelaten en de goede en kwade kansen van de koopovereenkomst heeft geaccepteerd, kan zij zich niet achteraf beroepen op schending van de mededelingsplicht door [geïntimeerde sub 1].
4.6 Op grond van het voorgaande faalt ook het beroep van VBI op bedrog. Immers, VBI had in haar visie, nu zij had ondervonden dat [geïntimeerde sub 1] slechts een beperkt onderzoek toestond en bovendien op belangrijke punten incorrecte informatie had verstrekt, reeds alle aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de mededelingen van [geïntimeerde sub 1]. Daardoor lag het op de weg van VBI als professionele partij, indien zij de transactie toch wilde laten doorgaan, om een onbeperkt due diligence onderzoek te eisen en/of garanties te bedingen. Door dit na te laten heeft VBI welbewust het risico van onjuiste gegevens omtrent de (financiële) toestand van Beerkens Paints aanvaard. Onder deze omstandigheden is niet aannemelijk dat VBI door (opzettelijk) onjuiste mededelingen van [geïntimeerde sub 1] over de (financiële) toestand van Beerkens Paints en/of door het (opzettelijk) verzwijgen door [geïntimeerde sub 1] van relevante gegevens is bewogen tot het aangaan van de koopovereenkomst.
Grief 2 in het incidenteel appèl slaagt.
4.7 De slotsom is dat de vorderingen van VBI niet toewijsbaar zijn. Hetgeen in de overige grieven aan de orde is gesteld en het in verband daarmee aangeboden bewijs, kan aan deze slotsom niet afdoen. De overige grieven kunnen dus onbesproken blijven. Het bestreden vonnis in de zaak met rolnummer 1996/790 moet worden vernietigd.
in het principaal appèl en het incidenteel appèl tegen de zaak met rolnummer 1995/744
4.8 De beslissing in de andere zaak dat de vorderingen van VBI niet toewijsbaar zijn, leidt er toe dat het beroep van VBI, Beerkens Paints en Inter-Che-M Holding op een opschortingsrecht ter zake van de betaling van het restant van de rekening-courantschuld niet opgaat. Grief 8 in het incidenteel appèl is gegrond. De rechtbank heeft dus ten onrechte bij de toewijzing van de vordering van Beerkens Banden een vermindering van f 990.000,= toegepast wegens het opschortingsrecht.
4.9 Het hof verwerpt grief 17 in het principaal appèl die gericht is tegen het oordeel van de rechtbank dat de vordering tot betaling van het restant van de rekening-courantschuld opeisbaar is. Het feit dat in artikel 3 van de koopovereenkomst is bepaald dat de exacte omvang van de rekening-courantschuld van Beerkens Paints aan Beerkens Banden bindend wordt vastgesteld door de accountants van beide partijen, betekent niet dat, zo lang dit niet is geschied, geen uitvoering behoeft te worden gegeven aan de eveneens in voormeld artikel 3 overeengekomen wijze van betaling van het restant in vier driemaandelijkse termijnen. Een redelijke uitleg van artikel 3 brengt mee dat het restant in elk geval overeenkomstig de afgesproken betalingswijze moet worden voldaan voorzover de hoogte van dit bedrag niet is betwist. In zoverre is de daarop betrekking hebbende vordering van Beerkens Banden opeisbaar. Het hof deelt het oordeel van de rechtbank dat VBI, Beerkens Paints en Inter-Che-M Holding onvoldoende gemotiveerd de stelling van Beerkens Banden hebben betwist dat de accountants van partijen het in elk geval erover eens waren dat de rekening-courantschuld van Beerkens Paints per 12 februari 1993 f 4.231.085,= bedroeg. Slechts over de posten "doorbelasting beheerskosten 1992" en "provisies uitbetaald in 1993", te weten over een bedrag van in totaal f 113.517,= plus de renteaspecten daarvan, verschilden de accountants van partijen van mening. Aan de betwisting daarvan door VBI, Beerkens Paints en Inter-Che-M Holding wordt voorbijgegaan, omdat zij in het geheel niet hebben aangegeven over welke andere posten en de daarmee verband houdende bedragen de accountants van partijen het ook niet eens zouden zijn. In aanmerking nemende dat VBI na de betaling van een bedrag van f 2.150.000,= per 15 februari 1993 nog slechts per 19 mei 1993 en per 1 juli 1993 bedragen van respectievelijk f 150.000,= en f 175.000,= heeft betaald, is het in strijd met een redelijke uitleg van artikel 3 van de koopovereenkomst als VBI, Beerkens Paints en Inter-Che-M Holding wegens een geschil over een bedrag van f 113.517,= niet gehouden zouden zijn om het in elk geval nog openstaande bedrag van (f 4.231.085,= minus f 2.150.000,= minus f 150.000,= minus f 175.000,= is) f 1.756.085,= te voldoen, te vermeerderen met de daarover gevorderde rente van 8% vanaf 10 maart 1995. Voormeld bedrag van f 1.756.085,= zal in euro worden toegewezen en bedraagt € EUR 796.876,63. Het door VBI reeds ingevolge het vonnis van 9 december 1999 betaalde bedrag komt uiteraard in mindering op het thans toegewezen bedrag.
4.10 Blijkens grief 9 in het incidenteel appèl is Beerkens Banden van mening dat ook voornoemd bedrag van f 113.517,= voor directe toewijzing vatbaar is. Zij verwijst daartoe naar haar conclusie van repliek en de daarbij als productie overgelegde brief van haar accountant drs. P.A. van Steensel van 12 december 1995, waarbij was gevoegd diens brief van 29 oktober 1993 aan de accountant van VBI, P.T. Nass. Het hof kan Beerkens Banden hierin niet volgen. Immers, uit de brief van Van Steensel van 29 oktober 1993 blijkt duidelijk dat de accountants het niet eens waren over de posten "doorbelasting beheerskosten 1992" en "provisies uitbetaald in 1993", te weten over een bedrag van in totaal f 113.517,=, alsmede over de "rente over doorbelasting en provisies" en dat volgens Van Steensel de accountants van partijen het wèl eens waren over een rekening-courantschuld per 12 februari 1993 van minimaal f 4.231.085,=. De op een bedrag van f 4.344.602,= gebaseerde vordering van Beerkens Banden (zie haar berekeningen die als producties 1a en 1b bij conclusie van eis zijn overgelegd) is derhalve niet toewijsbaar. Grief 9 faalt. Wèl toewijsbaar is, zoals onder 4.9 is overwogen, het bedrag van f 1.756.085,= plus rente, welk bedrag resteert na aftrek van de door VBI in 1993 gedane betalingen (op welk bedrag van f 1.756.085,= plus rente VBI vervolgens nog het door haar ingevolge het vonnis van 9 december 1999 betaalde bedrag in mindering kan brengen).
4.11 Beslist moet nog worden, evenals in eerste aanleg, over de posten "doorbelasting beheerskosten 1992" en "provisies uitbetaald in 1993" alsmede over de "rente over doorbelasting en provisies". Ten aanzien van dit onderdeel van het bestreden vonnis zal het hof de zaak verwijzen naar de rechtbank, nu de partijen niet hebben gevorderd dat het hof dit onderdeel van de zaak in het hoogste ressort zelf zal afdoen. Beerkens Banden heeft in hoger beroep slechts verklaard dat zij haar subsidiaire vordering tot het benoemen van een deskundige handhaaft. VBI, Beerkens Paints en Inter-Che-M Holding hebben zich hierover niet uitgelaten.
4.12 Het voorgaande betekent dat VBI, Beerkens Paints en Inter-Che-M Holding geen belang meer hebben bij een behandeling van grief 16 in het principaal appèl. Voorts betekent het dat het bestreden vonnis in de zaak met rolnummer 1995/744 zal worden vernietigd voorzover VBI, Beerkens Paints en Inter-Che-M Holding hoofdelijk zijn veroordeeld om een bedrag van f 1.091.085,= plus rente te voldoen aan Beerkens Banden, en dat, in zoverre opnieuw rechtdoende, de vordering van Beerkens Banden zal worden toegewezen tot een bedrag van f 1.756.085,= plus rente. Voor het overige zal dit vonnis worden bekrachtigd met verwijzing van de zaak naar de rechtbank voor verdere afdoening.
VBI, Beerkens Paints en Inter-Che-M Holding dienen in het principaal appèl en het incidenteel appèl tegen de zaken met rolnummers 1996/790 en 1995/744 te worden beschouwd als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij en zullen daarom in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
6.1 in het principaal appèl en het incidenteel appèl tegen de zaak onder rolnummer 1996/790:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank te Arnhem van 9 december 1999;
wijst de vorderingen van VBI af;
6.2 in het principaal appèl en het incidenteel appèl tegen de zaak onder rolnummer 1995/744:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank te Arnhem van 9 december 1999 voorzover VBI, Beerkens Paints en Inter-Che-M Holding hoofdelijk zijn veroordeeld om een bedrag van f 1.091.085,= plus rente te voldoen aan Beerkens Banden;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt VBI, Beerkens Paints en Inter-Che-M Holding hoofdelijk, des dat de een betalende de anderen zullen zijn gekweten, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Beerkens Banden te voldoen een bedrag van EUR€ 796.876,63 te vermeerderen met een rente van 8% vanaf 10 maart 1995;
verklaart dit onderdeel van het arrest uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt dit vonnis voor het overige;
verwijst de zaak naar de rechtbank voor verdere afdoening zoals aangegeven onder 4.11;
6.3 in het principaal appèl en het incidenteel appèl tegen beide zaken:
veroordeelt VBI, Beerkens Paints en Inter-Che-M Holding in de proces-kosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] en Beerkens Banden begroot op EUR€ 4.242,85 aan verschotten en op €EUR 5.921,83 voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Houtman, Van Wijland-Kalkman en Smeeïng-Van Hees, en uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 29 januari 2002.