ECLI:NL:GHARN:2002:AD8547

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
4 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/360
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.E. Haas
  • W.J.N.M. Snoijink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen aanmaningskosten waterschapsomslag 1998

Op 4 januari 2002 heeft het Gerechtshof Arnhem uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaarschrift tegen aanmaningskosten van een waterschapsomslag voor het jaar 1998. De belanghebbende, aangeduid als X, had bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte aanmaningskosten van ƒ 10,-. Hij stelde dat hij het aanslagbiljet met nummer 80061745 niet had ontvangen. Het hof heeft vastgesteld dat volgens artikel 7, tweede lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen, het bezwaar niet gegrond kan zijn op de stelling dat het aanslagbiljet of de aanmaning niet is ontvangen. De verweerder, de ambtenaar van het waterschap Rijn en IJssel, heeft het bezwaar van de belanghebbende terecht ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 21 december 2001, geleid door vice-president N.E. Haas, was de belanghebbende aanwezig, terwijl de verweerder niet verscheen, maar schriftelijk had kennisgegeven. Het hof heeft opgemerkt dat het buiten de invloed van de bestuursrechter ligt om ervoor te zorgen dat de aanslag over het jaar 2000 aan het juiste adres wordt bezorgd, hoewel dit inmiddels was gebeurd.

Het hof heeft ook de proceskosten van de belanghebbende in overweging genomen. De verweerder had geen duplicaat van het aanslagbiljet of een elementennota overgelegd, waardoor de belanghebbende niet kon verifiëren waar het oorspronkelijke aanslagbiljet was verzonden. Dit heeft het hof doen besluiten om de verweerder te veroordelen in de reis- en verblijfkosten van de belanghebbende, die in totaal op EUR 13,61 zijn vastgesteld.

De slotsom van het hof was dat het beroep ongegrond was. Het gerechtshof bevestigde de uitspraak van de verweerder en veroordeelde deze in de proceskosten van de belanghebbende. Tegen de mondelinge uitspraak was geen beroep in cassatie mogelijk, maar partijen konden binnen vier weken verzoeken om een schriftelijke vervanging van de mondelinge uitspraak.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
derde enkelvoudige belastingkamer
nr. 00/360
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X
te : Z
verweerder : de ambtenaar van het waterschap Rijn en IJssel belast met de invordering
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen kosten van vervolging
soort belasting : waterschapsomslag
jaar : 1998
onderzoek ter zitting : op 21 december 2001 te Arnhem door mr N.E. Haas, vice-president, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier
waarbij verschenen : belanghebbende
waarbij niet verschenen : de verweerder met schriftelijke kennisgeving aan het hof
gronden:
1. Belanghebbende maakt bezwaar tegen de hem in rekening gebrachte aanmaningskosten van ƒ 10,- en stelt daartoe dat hij het aanslagbiljet met nummer 80061745 niet heeft ontvangen.
2. Volgens artikel 7, tweede lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen, te dezen toepasselijk krachtens artikel 123, tweede lid, van de Waterschapswet, kan het bezwaar- of beroepschrift niet zijn gegrond op de stelling dat het aanslagbiljet of de aanmaning niet is ontvangen.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de verweerder het bezwaar dan ook terecht ongegrond verklaard.
4. Het ligt buiten de invloed van de bestuursrechter in belastingzaken, ervoor te zorgen dat de aanslag over het jaar 2000 wel aan het goede adres wordt bezorgd. Ter zitting is overigens gebleken dat dit inmiddels is gebeurd.
proceskosten:
Bij het verweerschrift heeft de verweerder geen duplicaat van het aanslagbiljet of zelfs maar een elementennota overgelegd. Daardoor heeft belanghebbende zich er evenmin als het hof van kunnen overtuigen dat en aan welk adres het onder 1 genoemde oorspronkelijke aanslagbiljet is verzonden en heeft hij kunnen menen zijn grieven bij pleidooi kansrijker te maken en daarvoor ter zitting te moeten verschijnen. Hierin vindt het hof aanleiding, de verweerder te veroordelen in de reis- en verblijfkosten van belanghebbende, die ter zitting heeft verklaard geen verletkosten te hebben. Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op die van een treinretour 2e klasse Z-Arnhem van ƒ 16,75, op die van 2x2x2 strippen voor de stadsbus in beide steden à ƒ 1,50 (wagentarief) ofwel ƒ 12, en op verblijfkosten van ƒ 1,25, in totaal ƒ 30,- ofwel EUR 13,61.
slotsom:
Het beroep is ongegrond.
beslissing:
Het gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de verweerder;
- veroordeelt de verweerder in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van EUR 13,61, te vergoeden door het waterschap Rijn en IJssel.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 4 januari 2002 door mr N.E. Haas, vice-president, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(W.J.N.M. Snoijink) (N.E. Haas)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 januari 2002
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van het proces-verbaal van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor een griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt om een schriftelijke uitspraak te verkrijgen, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.