6. Beoordeling van het geschil
6.1. Artikel 7 van de Verordening verontreinigingsheffing 1999 bepaalt, dat voor een woonruimte die bij het begin van het heffingsjaar - dit is volgens artikel 5 het kalenderjaar - of, indien de heffingsplicht in de loop van het heffingsjaar aanvangt, bij de aanvang van de heffingsplicht door één persoon wordt gebruikt, op aanvraag van de gebruiker de vervuilingswaarde wordt vastgesteld op 1 vervuilingseenheid. Deze bepaling geeft uitwerking aan artikel 18, tweede lid, tweede volzin, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren in de voor het onderhavige jaar geldende tekst (hierna: de WVO), die luidt:
Voor een woonruimte die wordt bewoond door één persoon, wordt de vervuilingswaarde gesteld op één inwonerequivalent.
6.2. Bij de beoordeling van het geschil ziet het hof zich geplaatst voor de vraag, of met de aangehaalde bepaling artikel 7 voormeld verenigbaar en derhalve verbindend is, nu dit beslissende betekenis toekent aan de toestand bij het begin van het heffingsjaar of van de later intredende heffingsplicht. Is artikel 7 verbindend, dan is daarmee de ontkennende beantwoording van de in geschil zijnde vraag gegeven.
6.3. De aangehaalde bepaling is met ingang van 1 januari 1989 in de WVO opgenomen bij de Wet van 23 december 1988, Stb. 658. In het oorspronkelijke wetsontwerp luidden de beginwoorden ervan:
Voor een woonruimte die op 1 januari van het heffingsjaar wordt bewoond (enz.)
In de memorie van antwoord (20 435, nr. 7, blz. 9) is daarover onder meer vermeld:
Het opnemen van een peildatum in de wet heeft als nadeel dat een na 1 januari optredende wijziging (in de zin van vermindering) in de bewonerssamenstelling in principe niet meer kan leiden tot een evenredige vermindering van de aanslag, zoals thans veelal in de bestuurspraktijk gebeurt. Uit de gestelde vragen kan worden opgemaakt dat dat als onbillijk wordt ervaren. Gevraagd is de bestuurlijke praktijk van de waterbeheerder ook op dit punt te volgen en de nadere regeling ervan aan de beheerder over te laten.
Na ampele overweging is besloten deze suggestie over te nemen en de peildatum uit de wet te schrappen. Evenals voor de verzoekregeling geldt dat artikel 22 van de wet voldoende ruimte biedt om bij algemene maatregel van bestuur respectievelijk verordening nadere regels ter zake te stellen.
Bij de nota van wijziging (20 435, nr. 8) zijn daarop uit de voormelde volzin de woorden «op 1 januari van het heffingsjaar» geschrapt, evenals in het vierde lid de woorden «op een daartoe strekkend verzoek».
6.4. Bijgevolg moet worden geoordeeld, dat het heffende openbare lichaam - hier: het voormelde zuiveringschap - zelf de nadere regelen als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van de WVO kan stellen volgens welke de toepassing van het alleenbewoningsforfait wordt gebonden aan een peildatum en/of aan een daartoe strekkend verzoek. Het zou derhalve de algemene vergadering van het zuiveringsschap hebben vrijgestaan, die peildatum en dat verzoek niet in artikel 7 voormeld op te nemen. Zij heeft dat echter wel gedaan. Volgens de aangehaalde wetsgeschiedenis heeft zij daartoe de vrijheid. Artikel 7 is dus in overeenstemming te achten met de voormelde bepaling van artikel 18, tweede lid, tweede volzin, en mitsdien verbindend. In dezen komt geen betekenis toe aan de keuze die andere waterkwaliteitsbeherende lichamen in hun heffingsverordeningen hebben neergelegd, zodat belanghebbendes klacht over 'het principe van niet gelijke behandeling' hem niet kan baten.
6.5. Bij pleidooi onderstreept belanghebbende zijn grief over de ongelijkheid in behandeling tussen personen die binnen, en personen die buiten het heffingsgebied wonen, met verwijzing naar artikel 4, tweede, derde en vierde lid, van de verordening. Volgens deze bepalingen neemt - kort gezegd - bij verhuizing binnen dat gebied in de loop van het heffingsjaar tussen woonruimten waarvoor de zuiveringslasten niet 'meeliften' op de waternota's (artikel 16, tweede lid), de heffingsplicht geen aanvang of einde. Op heffingsplichtigen die, zoals belanghebbende, niet zijn verhuisd, zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zij beogen kennelijk in samenhang met het eerste artikellid, evenals het op zichzelf staande vijfde artikellid, de inningskosten te beperken.
6.6. Belanghebbendes grief dat ook ingeval 'de woning tussen de peildata zou veranderen van éénpersoons vervuilingseenheid naar een meer persoons vervuilingseenheid, (...) de aanslag wel naar rato [wordt] verhoogd', vindt geen steun in de genoemde artikelen van de verordening, afgezien van het - zich hier niet voordoende - geval waarin binnen het verzorgingsgebied van het schap wordt verhuisd zowel van als naar een woonruimte waarop artikel 16, tweede lid (het vorengenoemde 'meeliften'), toepasselijk is.
6.7. Nu de alleenbewoning zich naar belanghebbendes eigen stellingen nog niet voordeed bij het begin van het jaar 1999, is de aanslag terecht niet (naar tijdsgelang) verminderd tot een, berekend naar 1 vervuilingseenheid.