Parketnummer: 21-001310-01
Uitspraak dd.: 10 december 2001
TEGENSPRAAK
GERECHTSHOF TE ARNHEM
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 13 juni 2001 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te Paramaribo (Suriname) op 23 juli 1964,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in het huis van bewaring te Arnhem.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het openbaar
ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden nu er gedurende geruime tijd zekerheid bestond dat er ernstige strafbare feiten gepleegd waren of nog gepleegd zouden worden en er vanwege Justitie niet ingegrepen is, aangezien het opsporingsbelang in het geding was.
Het hof verwerpt dit verweer. Het voortduren van het onderzoek naar de door verdachte gepleegde delicten, waarbij het belang van het tot klaarheid brengen van ernstige misdaden als de onderhavige opiumdelicten in het geding was, heeft in de onderhavige zaak niet tot de schending van enig ander maatschappelijk belang geleid.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 november 2001 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich niet met het vonnis, waarvan beroep, zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Aan verdachte is telastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de wijzigingen van de telastelegging bijlage IIb en IIc)
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Verweer ten aanzien van de telastelegging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de telastelegging nietig dient te worden verklaard ten aanzien van feit 2 meer subsidiair en partieel nietig ten aanzien van feit 4. De raadsman voert aan dat de telastelegging ten aanzien van feit 2 meer subsidiair onvoldoende feitelijk is. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de in de telastelegging onder feit 2 meer subsidiair genoemde periode, bijna 2 jaar, te ruim is om voldoende feitelijk te zijn.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman aangevoerd dat de passage' en/of aan een of meer andere personen en/of heeft vervoerd in elk geval opzettelijk aanwezig gehad te weinig feitelijk is.
Het hof verwerpt dit verweer.
In de telastelegging onder feit 2 meer subsidiair is voldoende duidelijk tot uitdrukking gebracht dat verdachte verweten wordt samen en in vereniging met anderen strafbare voorbereidingshandelingen te hebben gepleegd. De telastelegging is ten aanzien van deze voorbereidingshandelingen voldoende feitelijk, waarbij voor medeplegen niet vereist is dat de rol van elke verdachte afzonderlijk wordt omschreven.
Daarnaast betekent het enkele feit dat in de telastelegging een ruime periode wordt genoemd, waarin de voorbereidingshandelingen zouden zijn gepleegd, niet dat de telastelegging onvoldoende feitelijk is. Nu in de telastelegging onder feit 2 meer subsidiair voldoende feitelijk is aangegeven van welke voorbereidingshandelingen aan verdachte het medeplegen verweten wordt, leidt dit niet tot nietigheid van de telastelegging van feit 2 meer subsidiair.
Het hof acht tevens de telastelegging ten aanzien van feit 4 voldoende feitelijk. Dat er in de telastelegging een aantal personen met naam genoemd worden, waarbij vrijspraak ten aanzien van een specifieke persoon mogelijk is, zoals in eerste aanleg is gebeurd, betekent nog niet dat niet tevens aan één of meer andere niet met naam genoemde
personen cocaïne geleverd kan zijn.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 2 primair telastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3, 4 en 5 telastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. hij op 04 juli 2000 te Amsterdam , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3000 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. hij in de periode van 1 juni 1999 t/m 29 juni 1999 in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen (circa) 20 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, -zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I-, tezamen met zijn mededaders, opzettelijk kontakt heeft gelegd en/ of onderhouden met (de) leverancier(s) en/ of vervoerder(s)/ koerier(s) en/ of een of meer tussenpersonen van die cocaïne in het buitenland en in Nederland en (daarbij) afspraken heeft gemaakt en instrukties gegeven met betrekking tot de overdracht (in Venezuela en/ of op Schiphol), de verpakking/ berging, het verdere vervoer, de opslag, de aflevering en ontvangst van die partij drugs en hebben verdachte en/ of zijn mededaders de vliegtickets voor de koeriers, hun verblijfplaats in Venezuela en hun zakgeld geregeld en de betaling van die drugs (deels) geregeld, en hebben een of meer van verdachtes mededaders/ koeriers zich met bestemming Nederland (Schiphol);
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. hij omstreeks 9 t/m 14 juni 2000 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 100 capsules ("bolletjes"), van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,;
4. hij op tijdstippen in de periode juni 1999 t/m 3 juli 2000 in Nederland meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/ of afgeleverd en/ of verstrekt aan [medeverdachte], [medeverdachte] en/ of aan een of meer andere personen een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst,;
5. hij op 04 juli 2000 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool (Beretta), en munitie van categorie III, te weten 15 patronen (geschikt voor gebruik met genoemd pistool), voorhanden heeft gehad;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan
hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder C, van de
Opiumwet gegeven verbod.
ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde:
Poging tot het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de
Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van de categorie III en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren. De verdachte is in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte wederom tot zes jaren gevangenisstraf te veroordelen.
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straf toemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden.
Verdachte heeft op grote schaal gehandeld in cocaïne en heeft zich tezamen met anderen schuldig gemaakt aan de poging tot invoer van een grote hoeveelheid cocaïne. Verdachte heeft tezamen met anderen ongeveer 98 bolletjes, bevattende ruim 650 gram heroïne van Nederland naar de Verenigde Staten gebracht. Daarnaast heeft verdachte ongeveer drie kilo cocaïne en een pistool met geluidsdemper voorhanden gehad.
Cocaïne en heroïne zijn voor de volksgezondheid zeer schadelijke stoffen. Derhalve komt alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking. De hoeveelheid cocaïne die verdachte voorhanden had en de hoeveelheid die verdachte tezamen met anderen gepoogd heeft in te voeren vertegenwoordigen een zeer aanzienlijke waarde en waren kennelijk bestemd om verder te worden verspreid onder degenen die aan het gebruik van cocaïne zijn verslaafd. Ook de hoeveelheid heroïne die naar de Verenigde Staten is gebracht vertegenwoordigt een behoorlijke waarde en was kennelijk bestemd om verder te worden verspreid onder degenen die aan het gebruik van heroïne zijn verslaafd.
De personen die afhankelijk zijn van deze drugs veroorzaken veel overlast om hun drugsgebruik te kunnen bekostigen. Verdachte heeft door zijn handelen direct hieraan meegewerkt.
Dit alles brengt het hof tot het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met betrekking tot welke het telastegelegde en bewezenverklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking waartoe of met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan cq. die bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf zijn aangetroffen, aan verdachte toebehoren en kunnen dienen tot het begaan of voorbereiden van soortgelijke misdrijven, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit van een en ander in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 45, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2 primair telastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3, 4 en 5 telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- drie plastic bakken + twee lepels + een zeef;
- een mixer (Master);
- een Pesolaweger (Tanita);
- een drukpers (Facom);
- vier drukbakken + een persplaat + twee gewichten;
- acht persstampers;
- een keukenweegschaal (Soehnle);
- een koffer inhoudende een elektrische weegschaal;
- een Motorola Start Tac;
- een zwart etui, Motorola;
- een Motorola sema [nummer];
- twee mobilofoons;
- een Motorola mobilofoon;
- een mobilofoon kleur blauw;
- een GSM Pocket Line Saturnus mobilofoon;
- een GSM Nokia mobilofoon;
- f. 600,80;
- f. 1.085,00;
- $ 100,00;
- 83.000 Surinaamse guldens;
- een glazen spaarpot met 5-gulden muntstukken;
- een diskette;
- een sleutel;
- diverse administratieve bescheiden, notities, pasfoto's, pasjes en een zwarte
doos.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- verdovende middelen, inclusief versnijdingsmiddel;
- een monster vanaf pers;
- twee paspoorten ten name van [betrokkene], geboren te Paramaribo op 5 oktober 1970 en [betrokkene], geboren te Aruba op 3 november 1978;
- een pistool merk Beretta met demper en 15 patronen.
Aldus gewezen door
Mr Verheugt, voorzitter,
Mrs Kerssemakers en Beschoor Plug, raadsheren,
In tegenwoordigheid van mr Collombon, griffier,
En op 10 december 2001 ter openbare terechtzitting uitgesproken.