achtste enkelvoudige belastingkamer
nummer 99/03283
op het beroep van [X] te [Z], (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Belastingdienst/ Particulieren [P], op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan haar opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. De aanslag is, met dagtekening 4 december 1998 en onder nummer [0.H76], opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 51.696.
1.2. Belanghebbende heeft op 5 januari 1999 tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur is bij uitspraak van 10 september 1999 gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoetgekomen. Hij heeft het belastbare inkomen nader vastgesteld op ƒ 50.188.
1.3. Belanghebbende is bij brief van 11 oktober 1999, binnengekomen op 12 oktober 1999, van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 11 september 2001 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, tot bijstand vergezeld van [A], alsmede [de Inspecteur].
2.1. Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.2. Belanghebbende woont ongehuwd samen met [B]. Belanghebbende en [B] hebben op 4 november 1991 een samenlevingsovereenkomst gesloten waarin - onder meer - het volgende is opgenomen:
" HUISHOUDING
Artikel 1
1.a. Uitgaven ten behoeve van de gewone gang van de huishouding worden door ieder uit eigen middelen bekostigd. Achteraf, minstens één maal per jaar, worden de kosten verrekend waarbij ieder de helft van het totaal voor rekening neemt, volgens de in overleg gevoerde administratie.
(…)
4. Tot de uitgaven ten behoeve van de gewone gang van de huishouding worden onder meer gerekend de kosten van gezamenlijke vakanties, die van verzorging en opvoeding van kinderen die met beider toestemming in huis worden opgenomen, waaronder begrepen kosten van kinderopvang.
(…)"
2.3. Tot het gezin van belanghebbende en [B] behoren twee kinderen, te weten [C-B], geboren in 1991 en [D-B], geboren in 1996. Belanghebbende heeft voor kinderopvang aan de Stichting [E] een bedrag betaald van ƒ 5.148. Dit bedrag is betaald ten laste van een op naam van belanghebbende staande bankrekening. Zij heeft op grond van de samenlevingsovereenkomst de kosten van kinderopvang met [B] verrekend.
2.4. Belanghebbende en [B] waren in 1997 gedurende het gehele jaar in loondienst werkzaam. Het onzuivere inkomen van belanghebbende bedroeg in dat jaar ƒ 53.005, dat van [B] ƒ 73.993.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende bij de berekening van de aftrek kinderopvang het gehele door haar betaalde bedrag in aanmerking mag nemen.
3.2. Belanghebbende meent dat vorenstaande vraag bevestigend moet worden beantwoord nu zij het gehele bedrag heeft betaald. De samenlevingsovereenkomst tussen haar en [B] is een private regeling waar de fiscus buiten staat. Bij de berekening van de aftrek behoeft met de verrekening van de kosten met [B] geen rekening te worden gehouden. Zij is voorts van mening dat de Inspecteur de wettelijke grondslag waarop zijn standpunt is gebaseerd onvoldoende heeft aangegeven. De Inspecteur is van mening dat de helft van de kosten voor kinderopvang niet op belanghebbende drukken omdat die kosten, gelet op de samenlevingsovereenkomst met [B], voor zijn rekening komen en hij de helft van die kosten ook daadwerkelijk met belanghebbende heeft verrekend.
3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is ter zitting nog het volgende toegevoegd:
3.3.1. Door belanghebbende
De kosten drukken wel op haar want zij heeft die kosten ten laste van haar rekening betaald. Zij heeft netto met [B] verrekend, dat wil zeggen rekening houdend met de door haar genoten belastingvermindering. Dat is jarenlang zo gegaan. Er is sprake van opgewekt vertrouwen. De aftrek is in het verleden door de belastingdienst niet onderzocht. Er is wel een gezamenlijke bankrekening, maar daarvan worden alleen de kosten van het huis betaald. De kinderen zitten op een kindplaats op basis van een contract dat de werkgever van [B] met de Stichting [E] heeft gesloten. Elke maand komt er een rekening van de Stichting [E]. Zij kan zich zo niet herinneren op wiens naam die rekeningen staan. Zij heeft ze wel betaald. De procedure zit haar niet lekker. Zij heeft pas in het verweerschrift van de Inspecteur gelezen waarop hij zijn standpunt baseerde. Indien de Inspecteur in het gelijk gesteld wordt is de uitspraak juist.
3.3.2. Namens de Inspecteur
Belanghebbende moet bewijzen dat de kosten op haar hebben gedrukt. Gelet op de samenlevingsovereenkomst is dat niet zo. [B] heeft een zelfstandig recht op aftrek van kinderopvang.
3.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak op het bezwaarschrift.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De loop van de procedure in belastingzaken brengt mee dat eventuele onzorgvuldigheden in de totstandkoming en/of de motivering van de aanslag of de bestreden uitspraak op zichzelf niet tot vernietiging van die uitspraak en vermindering van de aanslag kunnen leiden.
4.2. Op grond van artikel 46 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) zijn, voor zover hier van belang, buitengewone lasten de op de belastingplichtige drukkende uitgaven ter zake van kinderopvang. Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten van kinderopvang in het onderhavige jaar ƒ 5.148 hebben bedragen, en dat deze kosten op zichzelf voldoen aan de in de wettelijke regeling gestelde eisen om voor aftrek in aanmerking te komen voor zover zij de in die regeling genoemde drempel te boven gaan.
4.3. Het is niet in geschil dat de beide in 2.3. genoemde kinderen met beider toestemming tot het gezin van belanghebbende en [B] behoren. Het staat vast dat de kosten van kinderopvang tussen belanghebbende en [B] zijn verrekend. Onder deze omstandigheden kan, in aanmerking genomen de tussen belanghebbende en [B] gesloten samenlevingsovereenkomst, van de helft van de kosten van kinderopvang niet worden gezegd dat deze op belanghebbende hebben gedrukt. Dat belanghebbende de kosten van kinderopvang heeft betaald ten laste van een op haar naam staande bankrekening doet daaraan niet af. Van zodanig drukken is immers geen sprake indien en voor zover de kosten op een derde kunnen worden verhaald. Het standpunt van belanghebbende dat de samenlevingsovereenkomst in de verhouding tot de fiscus buiten aanmerking moet blijven is onjuist.
4.4. Aan de enkele omstandigheid dat de Inspecteur de aangifte van belanghebbende op het onderhavige punt in het verleden heeft gevolgd kan zij geen in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt die nopen tot de conclusie dat de Inspecteur de aanslag heeft opgelegd in strijd met het vertrouwensbeginsel.
4.5. Alsdan is tussen partijen niet in geschil dat de uitspraak op het bezwaarschrift juist is. Het beroep is ongegrond.
Het Hof vindt geen termen aanwezig om de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van haar beroep bij het Hof heeft moeten maken.
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de Inspecteur waarvan beroep;
Aldus gedaan te Arnhem op 18 oktober 2001 door mr. J.P.M. Kooijmans, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mw. mr. M.M. Nuboer als griffier.
(M.M. Nuboer) (J.P.M. Kooijmans)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 oktober 2001
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.