ECLI:NL:GHARN:2001:AD8996

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
14 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-000377-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Mr. Otte
  • Mr. Besier
  • Mr. Clarenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en diefstal met braak in Enschede

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 14 augustus 2001 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Almelo. De verdachte, geboren in 1977 en thans verblijvende in het huis van bewaring 'Karelskamp' te Almelo, werd beschuldigd van doodslag en meerdere diefstallen. De feiten vonden plaats op 17 december 1999 in Enschede, waar de verdachte opzettelijk het leven van het slachtoffer heeft beroofd door deze met een bierfles op het hoofd te slaan en meermalen te schoppen. Daarnaast heeft hij een portemonnee en een damesfiets gestolen, evenals een bedrag aan geld uit een winkel. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal tot aanhouding van de behandeling afgewezen, omdat het hof zich voldoende voorgelicht achtte op basis van reeds opgemaakte rapportages over de geestvermogens van de verdachte. Het hof verwerpt het beroep op psychische overmacht en noodweerexces, omdat de omstandigheden niet zodanig waren dat de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon bieden. De verdachte was onder invloed van alcohol en drugs, wat zijn reactie op de situatie beïnvloedde. Het hof oordeelt dat de verdachte weliswaar in verminderde mate toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de doodslag, maar niet voor de diefstallen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, waarbij het hof de ernst van het delict en de omstandigheden waaronder het was gepleegd in overweging nam. De kans op herhaling van geweldsdelicten werd als gering ingeschat, waardoor de maatregel van terbeschikkingstelling niet geïndiceerd werd geacht.

Uitspraak

Parketnummer: 21-000377-01
Uitspraak dd.: 14 augustus 2001
TEGENSPRAAK
GERECHTSHOF TE ARNHEM
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 20 februari 2001 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te Enschede 1977,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in het huis van bewaring "Karelskamp" te Almelo.
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Vordering tot aanhouding van de behandeling
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd de aanhouding van de behandeling ter terechtzitting voor het opmaken van een nadere rapportage omtrent de geestvermogens van verdachte, mocht het hof dit nodig achten in het kader van het bepalen van de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte en ter beoordeling van de noodzaak tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling.
Het hof wijst deze vordering af, nu het hof zich door de reeds opgemaakte voorlichtingsrapportages voldoende voorgelicht acht omtrent de geestvermogens van verdachte.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 juli 2001 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich niet met het vonnis, waarvan beroep, zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 primair telastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. hij op of omstreeks 17 december 1999, te Enschede opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met een bierfles op het hoofd geslagen en meermalen tegen het lichaam geschopt en/ of getrapt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2. hij op of omstreeks 17 december 1999, te Enschede met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee met als inhoud een geldbedrag en een pinpas toebehorende aan [slachtoffer];
3. hij de nacht van 4 december 1999 op 5 december 1999 te Enschede met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een damesfiets, toebehorende aan [benadeelde partij], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
4. hij op 21 januari 2000 te Enschede met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld (f20,-) toebehorende aan [benadeelde partij];
5. hij op 6 december 1999, in de gemeente Enschede, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een aan [adres] aldaar gevestigde winkel (Albert Heijn), twee blikjes cola-vieux en een blkje Coebergh, toebehorende aan de firma Albert Heijn;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Doodslag.
ten aanzien van het onder 2, 4 en 5 primair bewezenverklaarde: telkens:
Diefstal.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte op het moment dat hij het slachtoffer [slachtoffer] met een bierfles sloeg en schopte door een aantal omstandigheden in een toestand verkeerde die in de buurt van psychische overmacht en noodweerexces komt.
Het hof verstaat hetgeen de raadsman opmerkte als een beroep op psychische overmacht en noodweerexces.
Het hof verwerpt deze verweren. De door de raadsman aangevoerde omstandigheden leveren niet een zodanige psychische druk op dat verdachte daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon bieden, zodat een beroep op psychische overmacht niet kan slagen.
Verdachte heeft op de bewuste avond bovendien door het gebruik van middelen, alcohol in combinatie met rohypnol, zelf de omstandigheden gecreëerd waaronder hij tot een dergelijke reactie kon komen. Daarnaast voldoet de reactie van verdachte op de vermeende sexuele toenadering van het slachtoffer niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, zodat een beroep op noodweer niet kan slagen. Verdere omstandigheden die het beroep op noodweerexces rechtvaardigen zijn gesteld noch aannemelijk geworden.
Omtrent verdachte is op 16 januari 2001 een multidisciplinair rapport uitgebracht door J.H. Scheffer, zenuwarts en H.A. van Kempen, psycholoog, beiden verbonden aan de Psychiatrische Observatiekliniek "Pieter Baan Centrum" te Utrecht.
Die rapportage leert dat bij verdachte sprake is van tamelijk ernstige persoonlijkheidsproblematiek die als persoonlijkheidsstoornis -in ontwikkeling- kan worden omschreven.
Bij de kans op recidive van agressieve delicten geldt op de eerste plaats de omstandigheid of verdachte -gegeven de persoonlijkheidsproblematiek- drugs zal blijven gebruiken, zijn agressie blijft verdringen respectievelijk 'opstapelen' en zich verlaten of afgewezen zal voelen. De kans dat verdachte dan, onder die omstandigheden, tot herhaling van een soortgelijk delict zal komen is afhankelijk van het optreden van een ernstige inbreuk op zijn wankele seksuele identiteit bijvoorbeeld bij actieve benadering door een homoseksuele man; deze lijkt niet erg groot, temeer daar verdachte als een gewaarschuwd man geldt en het te verwachten is dat hij één op één situaties met homoseksuelen zoveel mogelijk zal vermijden. Hoewel denkbaar is dat verdachte juist vanwege zijn psychoseksuele problematiek en vanwege zijn afhankelijke kanten een bepaalde aantrekkingskracht op homoseksuele mannen heeft, zijn er geen aanwijzingen dat dit in opvallende mate het geval is.
Aangezien de herhalingskans van een ernstig geweldsdelict gering wordt geacht, is het naar het oordeel van de rapporteurs niet noodzakelijk te adviseren een terbeschikkingstelling te adviseren. Wel is wenselijk dat betrokkene behandeld wordt.
Geconcludeerd wordt dat verdachte ten tijde van het plegen van het hem onder 1 telastegelegde feit weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid -overeenkomstig een dergelijk besef te bepalen.
Voorts wordt geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het plegen van het onder 1 telastegelegde feit lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat dit feit -indien bewezen- hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Daarnaast wordt geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het plegen van de onder 2, 3, 4 en 5 telastegelegde feiten niet lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis zijner geestvermogens, zodat deze feiten -indien bewezen- hem kunnen worden toegerekend.
Het hof neemt bovengenoemde conclusies over en maakt die tot de zijne.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is, terwijl ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte ter zake van doodslag, drie maal diefstal en diefstal met braak veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren. De verdachte en de officier van justitie zijn in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en terbeschikkingstelling, subsidiair een gevangenisstraf van negen jaar.
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting, naast de hierboven vermelde overwegingen naar aanleiding van de conclusies van het multidisciplinair rapport, in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een lange onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Het nemen van het leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat alleen een lange vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
Verdachte heeft het slachtoffer met een bierfles op het hoofd geslagen. Het slachtoffer is daarna in bewusteloze toestand geraakt. Verdachte heeft vervolgens meermalen tegen het lichaam van het bewusteloze slachtoffer getrapt. Verdachte heeft vervolgens de portemonnee van het slachtoffer gepakt en het huis verlaten. Verdachte heeft zich daarbij op geen enkele manier bekommerd om het slachtoffer en dat heeft hij ook daarna niet gedaan. Het slachtoffer is uiteindelijk aan zijn verwondingen overleden. Dit gedrag tekent verdachte en bepaalt mede de duur van de op te leggen vrijheidsstraf.
Het hof is van oordeel dat -gelet op de in voormeld multidisciplinair rapport omschreven geringe kans op herhaling van een geweldsdelict- het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling niet geïndiceerd is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 287, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Wijst af de vordering tot aanhouding van de zaak.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 primair telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr Otte, voorzitter,
mrs Besier en Clarenbeek, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Collombon, griffier,
en op 14 augustus 2001 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr Otte is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.