Parketnummer: 21-002629-00
Uitspraak dd.: 28 mei 2001
TEGENSPRAAK
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 29 november 2000 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [...] 1981,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in het huis van bewaring te Arnhem.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 mei 2001 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich niet met het vonnis, waarvan beroep, zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, en 5 telastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. hij op 11 augustus 2000 te Arnhem,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld, toebehorende aan [slachtoffer] en/ of [slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] voornoemd, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
welk geweld en welk bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en/ of zijn mededader een op een vuurwapen gelijkend voorwerp richtte en gericht hield op die [slachtoffer] voornoemd en die [slachtoffer] en die [slachtoffer] (met kracht) meermalen met gebalde vuist op het hoofd en/ of tegen het gelaat en/ of op het lichaam hebben geslagen en met geschoeide voet tegen het lichaam hebben geschopt;
2. hij op 09 augustus 2000 te Arnhem,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld en/ of goederen, toebehorende aan die [slachtoffer] voornoemd,
met voormeld oogmerk die [slachtoffer] heeft bedreigd met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, waarbij verdachte en/ of zijn mededader zei “dit is een overval, we willen je geld hebben” en die [slachtoffer] een of meermalen met kracht in het gezicht hebben gestompt en/ of geslagen waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen waarna zijn mededader die [slachtoffer] een of meermalen met kracht en met geschoeide voet tegen het lichaam heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. hij op 07 augustus 2000 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] en/ of [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (fl. 135,-), toebehorende aan die [slachtoffer] voornoemd, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer] en die [slachtoffer] heeft getoond waarbij verdachte en/ of zijn mededader die [slachtoffer] met kracht een kopstoot heeft gegeven;
4. hij op 08 augustus 2000 te Arnhem,
tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon en een portemonnee (inhoudende een geldbedrag en een creditcard), toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] voornoemd, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en/ of zijn mededader, die [slachtoffer] voornoemd heeft bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp die [slachtoffer] meermalen met kracht in het gezicht en tegen het hoofd en het lichaam heeft gestompt en geslagen en meermalen met kracht en met geschoeide voet in het gezicht en tegen het lichaam heeft/ hebben geschopt;
5. hij op 04 augustus 2000 te Arnhem,
tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee met inhoud (circa fl. 200,- en een bankpas en een tankpas en een identiteitskaart), toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] voornoemd, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat zijn mededader een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op het hoofd van die [slachtoffer] waarbij hij riep dat
hij/ zij de portemonnee van die [slachtoffer] voornoemd moest(en) hebben en dat hij, verdachte en/ of zijn mededader(s) die [slachtoffer] (met kracht) in het gezicht heeft geslagen en tegen de borst heeft gestompt en op/ tegen de grond heeft gegooid/ getrokken;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Poging tot diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Poging tot afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van het onder 4 en 5 bewezenverklaarde: telkens:
Diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Naar de persoon van verdachte is een psychologisch onderzoek verricht door drs K.T.E. Zászlós. Uit haar rapport komt het volgende naar voren. Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, waarbij verdachte wel voldoende inzicht had in de wederrechtelijkheid van de begane feiten en ook voldoende in staat was zijn wil conform een dergelijk besef te bepalen. Betrokkene kan op grond hiervan volledig toerekeningsvatbaar worden geacht.
Er is sprake van een scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling van betrokkene, welke persoonlijkheid gekenmerkt wordt door antisociale en passief agressieve kenmerken.
Het hof verenigt zich met die conclusies en maakt die tot de zijne.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de ter kennisneming gevoegde zaken, vermeld op de dagvaarding in eerste aanleg. Verdachte heeft bekend die feiten te hebben begaan.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren. De verdachte is in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een zelfde gevangenisstraf als in eerste aanleg opgelegd.
Verdachte heeft in een relatief korte periode een zeer groot aantal berovingen en pogingen tot berovingen gepleegd. Deze feiten zijn zo ernstig en voor de direct betrokkenen en de samenleving zo verontrustend dat alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
Verdachte heeft deze berovingen in vereniging gepleegd. Bij de berovingen werd gebruik gemaakt van een vuurwapen, waarvan achteraf bleek dat dit geen echt vuurwapen betrof. Met behulp van dit vuurwapen werden de slachtoffers bedreigd en gedwongen geld en/of goederen af te geven. Bovendien werd er, indien de slachtoffers zich verzetten of weigerden hun geld af te staan, lichamelijk geweld gebruikt.
Dit lichamelijk geweld heeft onder andere bestaan uit slaan, schoppen en het geven van een kopstoot. Als gevolg van dit geweld hebben de slachtoffers pijn en/of letsel bekomen. Eén van de slachtoffers heeft als gevolg van het geweld een neusfractuur bekomen. Een ander slachtoffer is hevig bloedend op straat achtergelaten.
Naar de ervaring leert kunnen de slachtoffers van de berovingen nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen ondervinden van wat hen is overkomen.
Onder deze omstandigheden is een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren gerechtvaardigd.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij, [benadeelde partij], heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van f. 2.947,96 (tweeduizendnegenhonderd-zevenenveertig gulden en zesennegentig cent) ingesteld.
Deze vordering is bij vonnis, waarvan beroep, toegewezen tot een bedrag van f. 1.686,83 (duizendzeshonderdzesentachtig gulden en drieëntachtig cent). Voor het overige is de benadeelde partij in die vordering niet-ontvankelijk verklaard.
In het vonnis, waarvan beroep, is op grond van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, aan verdachte de verplichting tot betaling aan de staat van een som geld ten behoeve van genoemde benadeelde opgelegd.
Naar het oordeel van het hof is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezen verklaard handelen schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen. Wat betreft het meer of anders gevorderde moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, aangezien de vordering naar het oordeel van het hof niet van zodanige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De verdachte is voor de schade, voorzover toegewezen, naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De benadeelde partij, [benadeelde partij], heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van f. 210,- (tweehonderdtien gulden) ingesteld.
Deze vordering is bij vonnis, waarvan beroep, toegewezen.
In het vonnis, waarvan beroep, is op grond van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, aan verdachte de verplichting tot betaling aan de staat van een som geld ten behoeve van genoemde benadeelde opgelegd.
Naar het oordeel van het hof is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 bewezen verklaard handelen schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De vordering is voor toewijzing vatbaar. De verdachte is voor die schade naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres], van een bedrag van f. 2.221,30 (tweeduizendtweehonderdeenentwintig gulden en dertig cent), met dien verstande dat indien en voorzover zijn mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk is.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de staat, ten behoeve van [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres], een bedrag te betalen van f. 1.110,-- (duizendeenhonderdtien gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis.
Verwijst verdachte in de kosten van de benadeelde partij, tot de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep begroot op nihil.
Bepaalt, dat indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de staat van f. 1.110,-- ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dat bedrag te betalen komt te vervallen, en andersom, indien verdachte aan de benadeelde partij dat bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dat bedrag ten behoeve van de benadeelde partij komt te vervallen.
Veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres], van een bedrag van f. 210,-- (tweehonderdtien gulden), met dien verstande dat indien en voorzover zijn mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de staat, ten behoeve van [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres], een bedrag te betalen van f. 105,-- (eenhonderdvijf gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 (twee) dagen hechtenis.
Verwijst verdachte in de kosten van de benadeelde partij, tot de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep begroot op nihil.
Bepaalt, dat indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de staat van f. 105,-- ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dat bedrag te betalen komt te vervallen, en andersom, indien verdachte aan de benadeelde partij dat bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dat bedrag ten behoeve van de benadeelde partij komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr Kerssemakers, voorzitter,
mrs Lamens en Beschoor Plug, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Collombon, griffier,
en op 28 mei 2001 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr Beschoor Plug is buiten staat dit arrest te ondertekenen.