ECLI:NL:GHARN:2001:AD6862

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
19 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/1816
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Lamens
  • E.M. van Hoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997

In deze zaak gaat het om het beroep van [X] te [Z] tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren [P] betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. De aanslag, gedateerd op 2 februari 1999, was gebaseerd op een belastbaar inkomen van ƒ 126.582,--. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar de Inspecteur handhaafde de aanslag in zijn bestreden uitspraak. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem.

De mondelinge behandeling vond plaats op 17 juli 2001, waarbij de Inspecteur aanwezig was, maar belanghebbende niet. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende in 1997 werkzaam was als administrateur voor twee woningbouwverenigingen. Tijdens de aanslagregeling was er een correctie op de gevraagde aftrek wegens de oneigenlijke verhoging van het arbeidskostenforfait.

In de beoordeling van het geschil heeft het Hof verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad van 12 mei 1999, waarin werd gesteld dat de rechter niet zelf in een rechtstekort moet voorzien, maar dit aan de wetgever moet overlaten. Het Hof kon belanghebbende daarom niet tegemoetkomen, aangezien er geen wetswijziging met terugwerkende kracht was. Het beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de Inspecteur werd bevestigd. Het Hof achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

De beslissing werd openbaar uitgesproken op 19 november 2001, en belanghebbende heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

EvH
Gerechtshof Arnhem
zesde enkelvoudige belastingkamer
nummer 99/1816
U i t s p r a a k
op het beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/ Particulieren [P] op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het hof
1.1 De aanslag met nummer […], is met dagtekening 2 februari 1999 aan belanghebbende gezonden. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 126.582,--.
1.2 Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.4 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 17 juli 2001 te Arnhem. Aldaar is [de Inspecteur] verschenen en gehoord. Belanghebbende is niet verschenen zonder voorafgaande kennisgeving aan het Hof.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. In het onderhavige jaar is belanghebbende werkzaam als administrateur voor twee woningbouwverenigingen.
2.2. In zijn aangifte voerde belanghebbende de volgende kosten op als aftrekbare kosten:
- verreden kilometers minus ontvangen vergoeding ƒ 3.740,80
- diverse kosten 324,--
- oneigenlijke verhoging volgens beslissing Hof Leeuwarden 1.322,--
- totale beroepskosten (afgerond) ƒ 5.387,--
2.3. Bij de aanslagregeling is de gevraagde aftrek wegens de oneigenlijke verhoging van het arbeidskostenforfait gecorrigeerd.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vraag:
Heeft belanghebbende recht op verhoging van het arbeidskostenforfait ten bedrage van ƒ 1.322,-- op grond van het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 1999, BNB 1999/271?
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Hieraan heeft de Inspecteur ter zitting geen nieuwe gronden toegevoegd.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot één berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 125.260,--. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. In Hoge Raad 12 mei 1999, nr. 33320, BNB 1999/271, is overwogen dat zich niet de situatie voordoet waarin duidelijk is hoe de rechter in het door de discriminerende regeling veroorzaakte rechtstekort zou moeten voorzien, maar zijn ter opheffing van de discriminatie verschillende oplossingen denkbaar en is de keuze daaruit mede afhankelijk van algemene overwegingen van overheidsbeleid. Dit brengt mee dat de rechter niet aanstonds zelf in het rechtstekort behoort te voorzien, maar dit vooralsnog aan de wetgever dient over te laten. De Hoge Raad heeft daarbij opgemerkt dat hij er van uitgaat dat de regering met de nodige spoed een wetsontwerp zal indienen dat recht doet aan de op de Nederlandse Staat rustende verdragsverplichtingen op dit punt.
4.2. Het Hof kan om die reden belanghebbende voor het jaar 1997 niet tegemoet komen. Er is bovendien geen wetswijziging met terugwerkende kracht tot 1 januari 1997 tot stand gebracht in de door belanghebbende gewenste zin. Het beroep is mitsdien ongegrond.
4.3. Het Hof voegt daar ten overvloede aan toe dat Staatssecretaris Vermeend in juni 1999 op vragen van het Tweede-Kamerlid Schimmel heeft geantwoord dat hij de door de Hoge Raad gesignaleerde rechtsongelijkheid zo spoedig mogelijk zal wegnemen. In de Wet inkomstenbelasting 2001 is een nieuwe regeling voor de fiscale behandeling van arbeidskosten opgenomen, waardoor deze rechtsongelijkheid zich niet meer voordoet. De Staatssecretaris heeft daaraan toegevoegd dat aan een reparatie binnen de Wet inkomstenbelasting1964 per 1 januari 2000 te grote bezwaren zijn verbonden. De vraag of die redengeving in de onderhavige kwestie kan worden aanvaard kan - gelet op de redelijke termijn die de wetgever moet worden gelaten - eerst aan de orde komen bij bezwaar en eventueel beroep inzake de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2000.
5. Slotsom
Het beroep is ongegrond.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
Aldus gedaan te Arnhem op 19 november 2001 door mr. Lamens, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mw. mr. Van Hoorn als griffier.
(E.M. van Hoorn) (J. Lamens)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 november 2001
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.