ECLI:NL:GHARN:2001:AD4963

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
10 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00-00397
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de verklaring inzake ziekenfondsverzekering voor zelfstandige belastingadviseur

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 10 oktober 2001 uitspraak gedaan over een geschil tussen een zelfstandig werkende belastingadviseur en de Inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, die winst uit onderneming geniet, had een verklaring ontvangen waarin stond dat hij voldeed aan de voorwaarden voor ziekenfondsverzekering voor het jaar 2000. Deze verklaring was gebaseerd op gegevens van 1 oktober 1999. De Inspecteur had echter op 18 januari 2000 een uitspraak gedaan waarin de eerdere beschikking werd herroepen en een nieuwe beschikking werd genomen. De belanghebbende was het niet eens met deze uitspraak en heeft beroep ingesteld bij het Gerechtshof.

Het Hof heeft vastgesteld dat de heroverweging van de beschikking niet bedoeld was om de rechtsgeldigheid van een eerdere beschikking te bevestigen, maar om de belanghebbende de mogelijkheid te bieden om in beroep te gaan. Het Hof heeft geoordeeld dat de belanghebbende op een formeel juiste wijze beroep heeft ingesteld. De belanghebbende betoogde dat de Inspecteur ten onrechte de verklaring had verstrekt, omdat zijn inkomens over de jaren 1995 en 1997 respectievelijk ƒ 51.513,- en ƒ 46.674,- bedroegen, terwijl de belastbare inkomens op nihil waren vastgesteld door verrekening van verliezen uit eerdere jaren.

Het Hof heeft in zijn overwegingen verwezen naar artikel 3d van de Ziekenfondswet en de relevante bepalingen uit de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Het Hof concludeerde dat de wetgever de bedoeling had om aan te knopen bij het belastbare inkomen. De innerlijke waarde of billijkheid van de wet stond niet ter beoordeling van het Hof. Uiteindelijk oordeelde het Hof dat de belanghebbende terecht was aangemerkt als verzekerde en dat het beroep niet gegrond was. De uitspraak van de Inspecteur werd bevestigd en er werden geen kosten aan de belanghebbende opgelegd.

Uitspraak

sw
Gerechtshof Arnhem
zevende enkelvoudige belastingkamer
nummer 00/00397
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : verklaring als bedoeld in artikel 3d, tweede lid, van de Ziekenfondswet
nummer : [1]
mondelinge behandeling : op 26 september 2001 te Arnhem
waarbij verschenen : de Inspecteur
waarbij niet verschenen : belanghebbende, die overeenkomstig de wet is opgeroepen
gronden:
1. Belanghebbende is zelfstandig werkzaam als belastingadviseur en geniet winst uit onderneming.
2. Met dagtekening 9 november 1999 is aan belanghebbende een verklaring als bedoeld in artikel 3d, tweede lid, van de Ziekenfondswet (hierna: de Wet) toegezonden waarin is vermeld dat belanghebbende voldoet aan de voor het jaar 2000 geldende voorwaarden voor de ziekenfondsverzekering.
3. Op het bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur op 18 januari 2000 uitspraak gedaan waarbij (a) de in 1. bedoelde beschikking is herroepen, (b) het tegen die beschikking gerichte bezwaar is afgewezen, en (c) in plaats van de herroepen beschikking - kennelijk met toepassing van artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) - een nieuwe beschikking is genomen.
4. In laatstbedoelde beschikking is belanghebbende meegedeeld: "Uit onze gegevens per 1 oktober 1999 is gebleken dat u als zelfstandige voldoet aan de voorwaarden voor ziekenfondsverzekering in 2000." (hierna: de verklaring). Tevens is in de genoemde uitspraak meegedeeld: "Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u in beroep gaan bij het Gerechtshof. Op de achterzijde van deze uitspraak staat vermeld hoe u dan dient te handelen.".
5. De heroverweging als bedoeld in artikel 7:11 van de Awb is niet bedoeld om verweerder in de gelegenheid te stellen aan een beschikking genomen toen artikel 3d van de Wet nog niet in werking was getreden, na bezwaar alsnog rechtsgeldigheid te verlenen en daarbij de bezwaarfase met betrekking tot die nadere beschikking buiten toepassing te stellen. Het voorgaande zou met zich brengen dat het Hof belanghebbendes beroepschrift alsnog - als ware het een bezwaarschrift - voor uitspraak aan de Inspecteur zou dienen door te zenden, waarop belanghebbende vervolgens tegen de door de Inspecteur gedane uitspraak wederom in beroep zou dienen te komen, terwijl het onderwerpelijke beroep op genoemde grond als gegrond zou moeten worden bestempeld. Om proceseconomische redenen en gelet op het belang van belanghebbende om in dezen zo spoedig mogelijk een beslissing van de rechter te verkrijgen, zal het Hof evenwel ervan uitgaan dat belanghebbende op een formeel juiste wijze beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de Inspecteur waarin de hiervoor bij 4. genoemde verklaring is vervat.
6. Belanghebbende betoogt dat de Inspecteur ten onrechte de eerder genoemde verklaring heeft verstrekt, nu de inkomens van belanghebbende over de jaren 1995 en 1997 respectievelijk ƒ 51.513,- en ƒ 46.674,- bedroegen en de belastbare inkomens over die jaren enkel op nihil zijn vastgesteld ten gevolge van verrekening van verliezen uit voorafgaande jaren.
7. Ingevolge artikel 3d, vierde lid, van de Wet (tekst voor het jaar 2000)wordt onder inkomen verstaan voor binnenlands belastingplichtigen (zoals belanghebbende) het inkomen bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Het in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 bedoelde inkomen is het belastbare inkomen, derhalve (artikel 3, tweede lid van de Wet op de inkomstenbelasting 1964) het inkomen verminderd met de te verrekenen verliezen.
8. Het is de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever geweest in artikel 3d van de Wet aan te knopen bij het belastbare inkomen. Dit blijkt uit de parlementaire geschiedenis van de wet waarmee de Ziekenfondswet is gewijzigd (Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 26 553, nr. 3).
9. De innerlijke waarde of billijkheid van de wet staan niet aan het Hof ter beoordeling.
10. Belanghebbende is terecht aangemerkt als verzekerde.
slotsom:
Het beroep is niet gegrond.
proceskosten:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
beslissing:
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2001 door mr. drs. F.J.P.M. Haas, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(A.W.M. van der Waerden) (F.J.P.M. Haas)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 oktober 2001
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.