ECLI:NL:GHARN:2001:AD4464

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
3 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/3353
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging naheffingsaanslag parkeerbelasting gemeente Enschede

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 3 oktober 2001 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende X. De naheffingsaanslag was opgelegd op 17 juni 1999 om 10.22 uur voor het parkeren van een voertuig zonder geldige vergunning op de Wooldriksweg te Enschede. Belanghebbende had echter gesteld dat hij om 10.18 uur was aangekomen en dat hij tijd nodig had om een bezoekerskaart achter de voorruit van zijn voertuig te plaatsen. Tijdens de zitting op 19 september 2001 werd deze kwestie besproken, waarbij de ambtenaar van de gemeente Enschede uitleg gaf over de regels omtrent de parkeerbelasting en de vereisten voor het tonen van een vergunning of bezoekerskaart. Het hof oordeelde dat de ambtenaar niet redelijk handelde door te stellen dat het parkeren belastingplichtig was zolang er geen vergunning zichtbaar was, zonder rekening te houden met de tijd die een parkeerder nodig heeft om aan deze verplichting te voldoen. Het hof vernietigde de uitspraak van de ambtenaar en de naheffingsaanslag, en gelastte de ambtenaar om het griffierecht van € 60,- aan belanghebbende te vergoeden, evenals de proceskosten van € 50,-. De uitspraak benadrukt het belang van een redelijke toepassing van de regels omtrent parkeerbelasting en de rechten van de belastingplichtige.

Uitspraak

WS
Gerechtshof Arnhem
zevende enkelvoudige belastingkamer
nr. 99/3353
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende: X
te: Z
verweerder: het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Enschede
aangevallen beslissing: uitspraak op bezwaarschrift tegen naheffingsaanslag
soort belasting: parkeerbelasting
tijdstip: 17 juni 1999, 10.22 uur
onderzoek ter zitting: op 19 september 2001 te Arnhem door mr drs F.J.P.M. Haas, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier
waarbij verschenen: belanghebbende alsmede de ambtenaar
gronden:
De naheffingsaanslag is op het voormelde tijdstip opgelegd voor het parkeren van het motorrijtuig met kenteken AA-BR-00 op de Wooldriksweg te Enschede.
Deze weg behoort tot gebied B zoals aangegeven op de plattegrond die behoort bij de tarieventabel van de Verordening parkeerbelastingen.
Artikel 1 van deze Verordening luidt, voor zover hier van belang:
Onder de naam "parkeerbelastingen" worden de volgende belastingen geheven:
a een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door Burgemeester en Wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
b een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze;
c (enz.)
In de Verordening is de verhouding tussen de beide zo-even bedoelde parkeerbelastingen niet geregeld. Volgens artikel 2, onderdeel d, van die Verordening wordt voor de toepassing ervan onder vergunning verstaan een door (het college van) burgemeester en wethouders verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen. Onderdeel f verstaat onder bezoekerskaart een door (het college van) burgemeester en wethouders verleende vergunning, krachtens welke het een bezoeker van bewoners van gebied B, als bedoeld in de tarieventabel, is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen belanghebbendenplaatsen.
Ter zitting is namens de ambtenaar desgevraagd toegelicht, dat een bezoekerskaart als omschreven onder f alleen wordt verstrekt tezamen met een vergunning als bedoeld onder d en te beschouwen is als een aanhangsel daarvan, alsmede dat de door belanghebbende op het voormelde tijdstip ingenomen parkeerplaats niet door een bord E9 volgens bijlage I van het RVV 1990 kenbaar was als parkeergelegenheid voor vergunninghouders.
Klaarblijkelijk is het stelsel van de Verordening dat de in onderdeel a bedoelde belasting niet verschuldigd is indien wordt geparkeerd met een vergunning of bezoekerskaart waarvoor de in artikel 1, onderdeel b, bedoelde belasting is voldaan. Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden die aan de bezoekerskaart zijn verbonden is echter geen sprake van parkeren met vergunning.
Niettemin is het standpunt van de ambtenaar dat, zolang geen vergunning of bezoekerskaart leesbaar achter de voorruit van het geparkeerde motorrijtuig ligt, het parkeren belastingplichtig is, in zijn algemeenheid niet verenigbaar met een redelijke toepassing van de Verordening parkeerbelastingen. Evenals immers aan een belastingplichtige parkeerder de nodige tijd moet worden gegund om bij de aanvang van het parkeren de verplichting tot betaling en voldoening van de verschuldigde parkeerbelasting op aangifte na te komen (hof 's-Gravenhage 28 juni 1995, nr. 93/2998-E-3, Belastingblad 1995, blz. 772, en hof Arnhem 29 september 1997, nr. 96/1936-E-5, Belastingblad 1997, blz. 865), moet ook de parkeerder aan wie het volgens artikel 2, onderdeel f, is toegestaan te parkeren op een van de daar bedoelde parkeerapparatuurplaatsen, tijd wordt gegund om te voldoen aan de voorwaarden van de vergunning en deze in het motorrijtuig neer te leggen ten teken dat daarmee niet belastingplichtig wordt geparkeerd.
Dat deze toepassing een effectieve controle in de weg zou staan, zoals de ambtenaar nog aanvoert, kan belanghebbende niet worden tegengeworpen. Nu hij onweersproken stelt om 10.18 uur te zijn gearriveerd, vier minuten vóór het tijdstip van naheffing, kan de tijd die hem moet worden gelaten om een bezoekerskaart achter de voorruit te leggen in redelijkheid niet overschreden worden geacht.
slotsom:
Het beroep is gegrond.
proceskosten:
Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op zijn reis- en verblijfkosten, begroot op ¦ 50.
beslissing:
Het gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de ambtenaar alsmede de daarbij gehandhaafde naheffingsaanslag;
- gelast de ambtenaar aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van ¦ 60,- te vergoeden;
- veroordeelt de ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van ¦ 50,-, te vergoeden door de gemeente Enschede.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 3 oktober 2001 door mr drs F.J.P.M. Haas, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(W.J.N.M. Snoijink) (F.J.P.M. Haas)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 4 oktober 2001
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van het proces-verbaal van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor een griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt om een schriftelijke uitspraak te verkrijgen, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.