ECLI:NL:GHARN:2001:AD3915

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
18 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00-1736
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot betrokkenheid bij hennepteelt

In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen inzake een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1997. De aanslag, gedateerd 22 juli 1999, was gebaseerd op een belastbaar inkomen van ƒ 86.423,-, met een belastingvrije som van ƒ 14.204,-. Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend, maar de Inspecteur heeft de beschikking gehandhaafd. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 juli 2001 heeft het Hof belanghebbende, zijn gemachtigde en de Inspecteur gehoord. Het Hof heeft op 18 juli 2001 mondeling uitspraak gedaan, waarna belanghebbende verzocht heeft om een schriftelijke uitspraak.

De feiten van de zaak zijn als volgt: belanghebbende en zijn gezin verhuisden medio 1996 naar een woning te [Q]. In september 1997 werd in een schuur achter deze woning een hennepkwekerij aangetroffen. Belanghebbende werd in 1998 door de rechtbank veroordeeld tot onbetaalde arbeid en een voorwaardelijke gevangenisstraf in verband met zijn betrokkenheid bij de hennepteelt. De Inspecteur heeft het belastbare inkomen van belanghebbende verhoogd met ƒ 38.720,-- als inkomsten uit arbeid, wat betrekking heeft op de hennepteelt. Belanghebbende betwistte deze verhoging en verzocht om vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot nihil.

Het Hof oordeelde dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende betrokken was bij de hennepteelt en dat hij hiervoor een beloning ontving. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd om de stelling van de Inspecteur te weerleggen. Uiteindelijk heeft het Hof het beroep van belanghebbende gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij de aanslag werd verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 84.431,-. De proceskosten werden niet afzonderlijk vergoed, maar verwezen naar een samenhangende zaak.

Uitspraak

sw.
Gerechtshof Arnhem
zevende enkelvoudige belastingkamer
nummer 00/ 01736
U i t s p r a a k
op het beroep van [X te Z] (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem voor het jaar 1997 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag en bezwaar
1.1. De aanslag, genummerd [1.H71.1] en gedagtekend 22 juli 1999, is berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 86.423,- met een belastingvrije som van ¦ 14.204,-.
1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak van 4 augustus 2001 de beschikking gehandhaafd.
2. Geding voor het Hof
2.1. Tot de stukken van het geding behoren het beroepschrift en het vertoogschrift.
2.2. Bij de mondelinge behandeling op 4 juli 2001 te Arnhem zijn gehoord belanghebbende en [zijn gemachtigde], alsmede de Inspecteur.
2.3. De notities van het pleidooi dat de gemachtigde van bij de mondelinge behandeling heeft gehouden, worden als hier herhaald en ingelast beschouwd.
2.4. Het Hof heeft mondeling uitspraak gedaan op 18 juli 2001. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt, waarvan afschriften op 20 juli 2001 aangetekend aan partijen zijn verzonden.
2.5. Op 25 juli 2001 is het schriftelijke verzoek van belanghebbendes gemachtigde ingekomen om vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke. Het verschuldigde recht van ¦ 80,- is tijdig gestort.
3. De vaststaande feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet weersproken, de volgende feiten vast.
3.1. Medio 1996 zijn belanghebbende en zijn gezin verhuisd naar een woning te [Q]. In september 1997 werd in een schuur achter deze woning een hennepkwekerij aangetroffen.
3.2. Bij een op tegenspraak gewezen vonnis van 19 februari 1998 van de meervoudige strafkamer van de arrondissementsrechtbank te Zwolle is ten aanzien van belanghebbende onder meer bewezen verklaard dat:
"1. hij in de periode van 1 januari 1997 tot 30 oktober 1997 te [Q] en/of [R] tezamen en in vereniging met anderen meermalen telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid (van meer dan 30 gram) van en materiaal bevattende hennep, zijnde hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2. hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 mei 1996 tot 30 oktober 1997 te [Q] heeft deelgenomen aan een organisatie die gevormd werd door verdachte en [A en B en C en D] en anderen, welke organisatie tot oogmerk had het (telkens) tezamen en in vereniging opzettelijk bereiden en bewerken en verwerken en vervoeren van materialen bevattende hennep, welke deelneming bestond uit:
het verrichten van hand- en spandiensten met betrekking tot voornoemde misdrijven."
Ter zake is belanghebbende door de rechtbank veroordeeld tot onbetaalde arbeid ten algemenen nutte en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
3.3. Tegen het vonnis is geen rechtsmiddel ingesteld zodat het onherroepelijk is geworden.
3.4. De Inspecteur heeft - voor zover hier van belang - het aangegeven belastbare inkomen verhoogd met ƒ 38.720,-- als inkomsten uit arbeid te weten baten uit betrokkenheid bij de hennepteelt.
3.5. Het bedrag van ƒ 38.720,-- bestaat uit een maandelijkse beloning gedurende acht maanden van ƒ 4.840,-- waarin begrepen ƒ 840,-- als inkomsten genoten in de vorm van vrij wonen in de onder 3.1. bedoelde woning.
4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
4.1. Partijen houdt verdeeld of de Inspecteur terecht en tot het juiste bedrag baten uit betrokkenheid bij de hennepteelt in het inkomen van belanghebbende heeft betrokken.
4.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken, waaronder voormelde pleitnotities.
Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
4.3. Belanghebbende verzoekt vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van nihil.
4.4. De Inspecteur concludeert in verband met een aanvankelijk tot een te laag bedrag in aanmerking genomen arbeidskostenforfait tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 84.431,-.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Belanghebbende betoogt dat hij "geen enkele betrokkenheid bij de activiteiten van de hennepteelt heeft gehad". De Inspecteur maakt echter door te verwijzen naar het onder 3.2. gemelde vonnis en naar passages uit de in het kader van het strafrechtelijk onderzoek door [A] afgelegde verklaringen aannemelijk dat belanghebbende wel degelijk betrokken was bij de hennepteelt en dat hij in dat verband tegen een aanzienlijke beloning werkzaamheden verrichtte. Terecht betoogt de Inspecteur ook dat het onaannemelijk is dat activiteiten zoals door de rechtbank bewezen verklaard (het verrichten van hand- en spandiensten) zonder beloning zouden zijn verricht. De Inspecteur maakt door te wijzen op de verklaringen van [A] voorts aannemelijk dat belanghebbende voor de meerbedoelde woning geen huur behoefde te betalen en dat bedragen die door belanghebbende als huur werden overgemaakt naar [A] op grond van een tussen hem en [A] gemaakte afspraak in contanten door [A] werden teruggegeven.
5.2. Hetgeen belanghebbende daartegenover heeft aangevoerd is onvoldoende om tot het tegendeel te concluderen. Dit geldt in het bijzonder ook voor de door belanghebbende overgelegde schriftelijke verklaring van [B].
5.3. Nu belanghebbende in zijn aangifte op geen enkele wijze melding heeft gemaakt van inkomsten verkregen uit zijn betrokkenheid bij de hennepteelt, neemt de Inspecteur terecht het standpunt in dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Ingevolge artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dient het Hof het beroep derhalve ongegrond te verklaren tenzij gebleken is dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
5.4. De Inspecteur heeft de beloning die belanghebbende in het onderhavige jaar genoot uit zijn betrokkenheid bij de hennepteelt gelet op de meerbedoelde verklaringen van [A] en op de onder de naam "huur" door belanghebbende naar die [A] overgemaakte bedragen, in redelijkheid kunnen stellen op in totaal ƒ 38.720,--.
5.5. Belanghebbende heeft met hetgeen hij heeft betoogd en aangevoerd niet aannemelijk gemaakt, laat staan op overtuigende wijze aangetoond, dat de door de Inspecteur in aanmerking genomen arbeidsbeloning te hoog is.
5.6. De uitspraak waarvan beroep kan slechts niet in stand blijven omdat de Inspecteur nader het standpunt inneemt dat het belastbare inkomen van belanghebbende moet worden verminderd tot ƒ 84.431,--.
6. Slotsom
Het beroep van belanghebbende is gedeeltelijk gegrond.
7. Proceskosten
Voor de veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten wordt verwezen naar de beslissing van het Hof in de samenhangende zaak met het nummer 00/01735. Voor een afzonderlijke kostenveroordeling in deze zaak is geen ruimte.
8. Beslissing
Het Gerechtshof:
vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
handhaaft de aanslag zoals deze inmiddels ambtshalve is verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 84.431,--;
gelast de Inspecteur het griffierecht van ¦ 60,-- aan belanghebbende te vergoeden.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2001 door mr. drs. F.J.P.M. Haas, raadsheer, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van der Waerden als griffier.
(A.W.M. van der Waerden) (F.J.P.M. Haas)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 september 2001
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.