gronden:
1. Medio 1996 zijn belanghebbende en zijn gezin verhuisd naar een woning te Q (gemeente R)]. In september 1997 werd in een schuur achter deze woning een hennepkwekerij aangetroffen.
2. Bij een op tegenspraak gewezen vonnis van 19 februari 1998 van de meervoudige strafkamer van de arrondissementsrechtbank te Zwolle is ten aanzien van belanghebbende bewezenverklaard dat:
"1. hij in de periode van 1 januari 1997 tot 30 oktober 1997 te [R] en/of [S] tezamen en in vereniging met anderen meermalen telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid (van meer dan 30 gram) van en materiaal bevattende hennep, zijnde hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2. hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 mei 1996 tot 30 oktober 1997 te [R] heeft deelgenomen aan een organisatie die gevormd werd door verdachte en [A, B, C, en D] en anderen welke organisatie tot oogmerk had het (telkens) tezamen en in vereniging opzettelijk bereiden en bewerken en verwerken en vervoeren van materialen bevattende hennep, welke deelneming bestond uit:
- het verrichten van hand- en spandiensten met betrekking tot voornoemde misdrijven."
Ter zake is belanghebbende door de rechtbank veroordeeld tot onbetaalde arbeid ten algemenen nutte en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
3. Tegen het vonnis is geen rechtsmiddel ingesteld zodat het onherroepelijk is geworden.
4. De Inspecteur heeft - voor zover hier van belang - het aangegeven belastbare inkomen verhoogd met ƒ 38.720,-- als inkomsten uit arbeid te weten baten uit betrokkenheid bij de hennepteelt.
5. Het bedrag van ƒ 38.720,-- bestaat uit een maandelijkse beloning gedurende acht maanden van ƒ 4.840,-- waarin begrepen ƒ 840,-- als inkomsten genoten in de vorm van vrij wonen in de onder 1. bedoelde woning.
6. Belanghebbende betoogt dat hij "geen enkele betrokkenheid bij de activiteiten van de hennepteelt heeft gehad". De Inspecteur maakt echter door te verwijzen naar het onder 2. gemelde vonnis en naar passages uit de in het kader van het strafrechtelijk onderzoek door [A] afgelegde verklaringen aannemelijk dat belanghebbende wel degelijk betrokken was bij de hennepteelt en dat hij in dat verband tegen een aanzienlijke beloning werkzaamheden verrichtte. Terecht betoogt de Inspecteur ook dat het onaannemelijk is dat activiteiten zoals door de rechtbank bewezen verklaard (het verrichten van hand- en spandiensten) zonder beloning zouden zijn verricht. De Inspecteur maakt door te wijzen op de verklaringen van [A] voorts aannemelijk dat belanghebbende voor de meerbedoelde woning geen huur behoefde te betalen en dat bedragen die door belanghebbende als huur werden overgemaakt naar [A] op grond van een tussen hem en * [A] gemaakte afspraak in contanten door [A] werden teruggegeven.
7. Hetgeen belanghebbende daartegenover heeft aangevoerd is onvoldoende om tot het tegendeel te concluderen. Dit geldt in het bijzonder ook voor de door belanghebbende overgelegde schriftelijke verklaring van [B].
8. Nu belanghebbende in zijn aangifte op geen enkele wijze melding heeft gemaakt van inkomsten verkregen uit zijn betrokkenheid bij de hennepteelt, neemt de Inspecteur terecht het standpunt in dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Ingevolge artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dient het Hof het beroep derhalve ongegrond te verklaren tenzij gebleken is dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
9. De Inspecteur heeft de beloning die belanghebbende in het onderhavige jaar genoot uit zijn betrokkenheid bij de hennepteelt gelet op de meerbedoelde verklaringen van [A] en op de onder de naam "huur" door belanghebbende naar die [A] overgemaakte bedragen, in redelijkheid kunnen stellen op in totaal ƒ 38.720,--.
10. Belanghebbende heeft met hetgeen hij heeft betoogd en aangevoerd niet aannemelijk gemaakt, laat staan op overtuigende wijze aangetoond, dat de door de Inspecteur in aanmerking genomen arbeidsbeloning te hoog is.
11. De uitspraak waarvan beroep kan slechts niet in stand blijven omdat de Inspecteur nader het standpunt inneemt dat het belastbare inkomen van belanghebbende moet worden verminderd tot ƒ 84.431,--.