3 april 2001
eerste civiele kamer
rolnummer 99/070
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
1 [appellant sub 1],
wonende te [woonplaats appellant sub 1],
2 [appellant sub 2],
wonende te [woonplaats appellant sub 2],
beiden in persoon en in hun hoedanigheid van bewindvoerder over en curator in de faillissementen van [naam eigenaar deurenfabriek] en [naam verkoopmaatschappij]
appellanten in het principaal appèl,
geïntimeerden in het incidenteel appèl,
procureur: mr. J.M. Bosnak,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde].,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in het principaal appèl,
appellante in het incidenteel appèl,
procureur: mr. F.J. Boom.
1 De voortzetting van het geding in hoger beroep
1.1 Bij het in deze zaak gewezen tussenarrest van 21 maart 2000 is [geïntimeerde] toegelaten tot bewijslevering.
1.2 Ter uitvoering daarvan heeft [geïntimeerde] drie getuigen doen horen en vervolgens bij akte producties overgelegd.
1.3 De curatoren hebben afgezien van de mogelijkheid van contra-enquête. Zij hebben bij antwoordakte gereageerd op het door [geïntimeerde] voorgebrachte bewijs en hunnerzijds producties overgelegd.
1.4 Hierop heeft [geïntimeerde] een conclusie na enquête genomen.
1.5 Vervolgens zijn de procesdossiers wederom overge-legd voor het wijzen van arrest.
2 De verdere beoordeling van het geschil in hoger beroep
2.1 Bij voormeld tussenarrest is [geïntimeerde] conform haar bewijsaanbod toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden dat ter zake van de deurenafwerkstraat een geldig eigendomsvoorbehoud was overeengekomen.
2.2 De door [geïntimeerde] voorgebrachte getuigen, te weten [naam directeur geïntimeerde], directeur van [geïntimeerde], [naam eigenaar deurenfabriek], destijds eigenaar van Deurenfabriek [voormalige naam deurenfabriek], later genaamd Deurenfabriek [latere naam deurenfabriek], en H. [naam directeur deurenfabriek], destijds directeur van [naam verkoopmaatschappij] hebben verklaard dat de deurenafwerkstraat verkocht is aan respectievelijk gekocht is door Deurenfabriek [latere naam deurenfabriek]. Daarnaast bestond [naam verkoopmaatschappij] die de vervaardigde deuren verkocht. [naam directeur bedrijf van geïntimeerde] en [naam eigenaar deurenfabriek] hebben verklaard dat [geïntimeerde] en Deurenfabriek [voormalige naam deurenfabriek] respectievelijk Deurenfabriek [latere naam deurenfabriek] vanaf omstreeks 1982 zaken met elkaar gedaan hebben en dat [geïntimeerde] in dat kader vele tientallen machines aan Deurenfabriek [voormalige naam deurenfabriek] respectievelijk Deurenfabriek [latere naam deurenfabriek] heeft geleverd, waaronder de onderhavige deurenafwerkstraat. Op de facturen van [geïntimeerde] stond altijd vermeld dat [geïntimeerde] zich de eigendom voorbehield totdat volledige betaling had plaatsgehad. [naam directeur verkoopmaatschappij] heeft verklaard dat [naam verkoopmaatschappij] geen zaken deed met [geïntimeerde]; er was een nauwe samenwerking tussen [naam verkoopmaatschappij] en Deurenfabriek [latere naam deurenfabriek]; [naam eigenaar deurenfabriek] en hij hadden hetzelfde kantoor; [naam eigenaar deurenfabriek] heeft met hem wel eens gesproken over het eigendomsvoorbehoud van [geïntimeerde].
Bij akte heeft [geïntimeerde] een veertiental facturen overgelegd, gericht aan [latere naam deurenfabriek] Deurenfabriek, over de periode van 10 maart 1989 tot 10 juli 1991. Op al deze facturen is onderaan de pagina vermeld dat alle goederen het eigendom van [geïntimeerde] blijven totdat volledige betaling heeft plaatsgehad.
2.3 Het hof acht [geïntimeerde] geslaagd in het bewijs. Tussen [geïntimeerde] en Deurenfabriek [voormalige naam deurenfabriek], later genaamd Deurenfabriek [latere naam deurenfabriek], (hierna te noemen: de deurenfabriek) was sprake van een bestendige relatie in het kader waarvan gedurende vele jaren vele facturen door de deurenfabriek zijn ontvangen, waarop steeds het door [geïntimeerde] gemaakte eigendomsvoorbehoud was vermeld. De deurenfabriek heeft nimmer tegen het gemaakte eigendomsvoorbehoud geprotesteerd. Integendeel, [naam eigenaar deurenfabriek] heeft als getuige de gelding van het eigendomsvoorbehoud erkend.
Aan het voorgaande kan niet afdoen dat de facturen ter zake van de deurenafwerkstraat waren gericht aan [naam verkoopmaatschappij] Deurenfabriek BV. Deze BV bestaat niet, zoals de curatoren bij conclusie van antwoord op pagina 1 zelf hebben opgemerkt. Gelet op het feit dat [geïntimeerde] altijd zaken deed met de deurenfabriek en niet met [naam verkoopmaatschappij] alsmede gelet op het feit dat [naam verkoopmaatschappij] slechts een verkoopmaatschappij en geen productiemaatschappij was, moet het ervoor worden gehouden dat de deurenafwerkstraat is verkocht aan de deurenfabriek en niet aan [naam verkoopmaatschappij], zodat het op voormelde facturen gemaakte eigendomsvoorbehoud rechtsgeldig ten opzichte van de deurenfabriek gemaakt is.
Het argument van de curatoren dat [naam eigenaar deurenfabriek] zich niet bewust zou zijn geweest van de strekking van het eigendomsvoorbehoud, omdat hij als getuige verklaard heeft:
"Wij deden een aanbetaling en pas na volledige installatie betaalden wij de rest.",
wordt verworpen. Deze verklaring onderstreept veeleer dat [naam eigenaar deurenfabriek] zich ervan bewust was dat de eigendom van de geleverde machines pas overging nadat, na volledige installatie, de restant koopsom was betaald.
2.4 Nu moet worden uitgegaan van een geldig eigendomsvoorbehoud van [geïntimeerde] ter zake van de deurenafwerkstraat, zullen de overige grieven van de curatoren worden beoordeeld. Het hof ziet aanleiding om deze grieven gezamenlijk te behandelen.
2.5 De verkoop en (feitelijke) overdracht van de activa van de deurenfabriek en [naam verkoopmaatschappij] aan [koper deurenfabriek] vond plaats in september 1992 in de fase van de surséance van betaling. De curatoren handelden toen in hun hoedanigheid van bewindvoerders. Voor de vraag of zij als bewindvoerders persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gesteld voor hun handelen dient dit handelen te worden getoetst aan de norm dat een bewindvoerder behoort te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende bewindvoerder die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht. Deze norm komt overeen met die, welke geldt voor een faillissementscurator (zie HR 19 april 1996, NJ 1996, 727).
2.6 In het zojuist genoemde arrest is geoordeeld dat de curatoren die in verband met de voortzetting van de onderneming van de failliet, waarmee het belang van de werknemers en de crediteuren werd gediend, de onderneming aan een derde hadden verkocht en (feitelijk) overgedragen, waaronder ook zaken die onder eigendomsvoorbehoud waren geleverd, niet persoonlijk onrechtmatig hebben gehandeld jegens de partij die de eigendom had voorbehouden, omdat zij uitdrukkelijk van de koper van de onderneming hadden bedongen dat deze alle rechten van derden moest eerbiedigen en afwikkelen, waarbij gold dat de curatoren in redelijkheid erop mochten vertrouwen dat de koper die verplichting zou nakomen, zodat voor het bedingen van specifieke garanties geen aanleiding bestond.
2.7 Naar het oordeel van het hof is de onderhavige situatie vergelijkbaar met die van voormeld arrest. De bewindvoerder(s) heeft (hebben) meegewerkt aan de verkoop en (feitelijke) overdracht van de activa van de deurenfabriek en [naam verkoopmaatschappij] aan [koper deurenfabriek] (hierna te noemen: [koper deurenfabriek]) ter behoud van de werkgelegenheid van de 45 werknemers. Daarbij is door de raadsman van [koper deurenfabriek] namens haar schriftelijk verklaard dat zij de feitelijke en financiële afwikkeling van de eigendomsvoorbehouden voor haar rekening en risico zou nemen, hetgeen bewindvoerder appellant sub 1schriftelijk aan de raadsman van [koper deurenfabriek] heeft bevestigd:
"mogelijke problemen met betrekking tot het eigendomsvoorbehoud worden door uw cliënte opgelost."
(zie productie 8 bij de conclusie van antwoord p. 2 onderaan en p. 3 bovenaan).
Vervolgens is in de ter uitwerking van een en ander tussen de curatoren en [koper deurenfabriek] gesloten overeenkomst van 28 oktober 1992 onder het hoofd "Roerende goederen" geregeld:
1.
"Partijen stellen door het ondertekenen van deze overeenkomst vast dat [naam eigenaar deurenfabriek] aan [koper deurenfabriek] alle aan hem toebehorende activa, zoals de op de datum van de surséance van betaling aanwezige handelsvoorraad, bedrijfs- en kantoor inventaris - behoudens die waarop rechten van derden rusten, zoals blijkt uit de brief van de heer [medewerker deurenfabriek] d.d. 26 oktober 1992 aan Mr. J.W.F. Houthoff welke aan deze overeenkomst is gehecht - en voorts de handelsnaam [latere naam deurenfabriek] en goodwill/onderhanden werk (…) heeft verkocht en geleverd op 11 september 1992. (…)
[koper deurenfabriek] stelt zich op het standpunt dat de levering op 11 september 1992 mede de op voormelde lijst genoemde zaken heeft omvat. Behoudens met betrekking tot de onder 4. bedoelde goederen zal [koper deurenfabriek] hieraan geen rechten ontlenen. [koper deurenfabriek] heeft toegezegd te trachten het geschil rond de post sub 4. met [geïntimeerde] op te lossen.
Curatoren stellen zich ten aanzien van dit punt op het standpunt dat de op de lijst van 26 oktober 1992 genoemde zaken niet zijn overgedragen. [koper deurenfabriek] kon weten of had kunnen weten dat deze zaken niet aan [naam eigenaar deurenfabriek] in eigendom toebehoorden.
2.
[koper deurenfabriek] zal de eventueel op de zaken rustende rechten van derden zoals hierboven omschreven, respecteren en met de derden voornoemd een feitelijke en/of financiële regeling treffen."
De onderhavige deurenafwerkstraat is in de brief van [medewerker deurenfabriek] van 26 oktober 1992 vermeld onder 3 als onder eigendomsvoorbehoud geleverd.
Naar het oordeel van het hof hebben de curatoren ook in de overeenkomst van 28 oktober 1992 vastgelegd dat [koper deurenfabriek] de rechten van derden moest eerbiedigen. Daaraan doet niet af dat onder 1. is gemeld dat [koper deurenfabriek] zich op het standpunt stelt dat de levering op 11 september 1992 mede de in de brief van [medewerker deurenfabriek] genoemde zaken heeft omvat, nu daaraan is toegevoegd dat [koper deurenfabriek] hieraan geen rechten zal ontlenen (behoudens een uitzondering die hier niet van belang is).
Gelet hierop is het hof van oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat de curatoren persoonlijk aansprakelijk zijn jegens [geïntimeerde]. Daarbij overweegt het hof dat, nu [koper deurenfabriek] eerst omstreeks anderhalf jaar nadien is gefailleerd, er ten tijde van de verkoop aan [koper deurenfabriek] geen redenen waren waarom de bewindvoerders/curatoren in redelijkheid niet erop mochten vertrouwen dat [koper deurenfabriek] de verplichting om de rechten van [geïntimeerde] te eerbiedigen niet zou nakomen. Dat [koper deurenfabriek] ten tijde van de overeenkomst van 28 oktober 1992 niet meer bereid zou zijn om de rechten van [geïntimeerde] te eerbiedigen, heeft de rechtbank in rechtsoverweging 10 van het vonnis van 29 april 1998 wel aangenomen, daarbij verwijzend naar het kort geding vonnis tussen [geïntimeerde] en [koper deurenfabriek] van 16 maart 1993, maar naar het oordeel van het hof ten onrechte. In voornoemd kort geding vonnis is onder de vaststaande feiten onder 12 vermeld dat in de periode van november 1992 tot en met januari 1993 onderhandelingen tussen [koper deurenfabriek] en [geïntimeerde] hebben plaatsgevonden over (onder meer) het door [koper deurenfabriek] te betalen bedrag van de restantsom voor de deurenafwerkstraat (zie productie 8 bij de conclusie van antwoord p. 4). Het feit van die onderhandelingen is niet te rijmen met het oordeel dat [koper deurenfabriek] ten tijde van de overeenkomst van 28 oktober 1992 niet bereid was om de rechten van [geïntimeerde] te erkennen.
2.8 Uit het voorgaande volgt dat het hof zich ook niet kan verenigen met het oordeel van de rechtbank dat de curatoren persoonlijk jegens [geïntimeerde] aansprakelijk zijn omdat zij zich in de brief van 26 oktober 1992 (productie 5 bij conclusie van antwoord) zouden hebben gedistantieerd van de kwestie tussen [geïntimeerde] en [koper deurenfabriek] door, wetende van het eigendomsvoorbehoud van [geïntimeerde], deze te verwijzen naar [koper deurenfabriek]. Gelet op de met [koper deurenfabriek] gemaakte afspraken ([koper deurenfabriek] zal de rechten van derden respecteren en met hen een feitelijke of financiële regeling treffen), lag deze verwijzing juist voor de hand.
2.9 Het oordeel van het hof dat de curatoren niet persoonlijk aansprakelijk zijn jegens [geïntimeerde], neemt niet weg dat de curatoren wèl in hun hoedanigheid aansprakelijk zijn. Door hun toedoen zijn de eigendomsrechten van [geïntimeerde] op de deurenafwerkstraat verkort. Zij hebben, terwijl zij wegens de gebruikelijkheid van eigendomsvoorbehouden konden weten dan wel behoorden te weten dat ten aanzien van de deurenafwerkstraat een eigendomsvoorbehoud bestond, deze ten behoeve van de boedel verkocht en de koopprijs ten behoeve van de boedel geïncasseerd zonder dat de zekerheid bestond dat de koper de restantsom voor de deurenafwerkstraat zou betalen. De boedel is dan aansprakelijk voor de schade die hierdoor bij [geïntimeerde] is ontstaan. Daaraan kan niet afdoen dat de rechter-commissaris zijn toestemming tot de verkoop aan [koper deurenfabriek] heeft verleend.
2.10 Dat de omvang van deze schade het onbetaalde bedrag van de koopsom beloopt (¦ 150.780,64) plus rente vanaf 18 september 1992 (tot 1 juli 1996 berekend op ¦ 60.846,67) alsmede de buitengerechtelijke kosten (¦ 12.347,86) is door de curatoren in hoger beroep niet betwist.
2.11 De conclusie van het voorgaande is dat het hoger beroep van de curatoren gegrond is voorzover zij in persoon zijn veroordeeld om voormelde schade te voldoen. In zoverre dient het bestreden vonnis te worden vernietigd. Opnieuw rechtdoende zullen de curatoren worden veroordeeld om in hun hoedanigheid die schade te voldoen. Ook de veroordeling van de curatoren in persoon om de proceskosten te voldoen kan niet in stand blijven. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zullen zij worden veroordeeld om in hun hoedanigheid die proceskosten te voldoen. Om dezelfde reden zullen de curatoren ook worden veroordeeld in de kosten van het principaal appèl.
2.12 [geïntimeerde] betoogt dat haar schade uitstijgt boven het door de rechtbank toegewezen bedrag van de wettelijke rente. [geïntimeerde] stelt dat zij de opbrengst van de deurenafwerkstraat gedurende lange tijd niet in haar bedrijf heeft kunnen aanwenden. Met de term "opbrengst" bedoelt [geïntimeerde] de onbetaald gebleven koopsom dan wel de opbrengst van de deurenafwerkstraat nadat [geïntimeerde] de machine zou hebben terugontvangen. [geïntimeerde] wenst derhalve ook een afzonderlijke schadevergoeding ter zake van omzetverlies/winstderving te ontvangen.
2.13 Het hof verwerpt dit betoog. Nu [geïntimeerde] geen grief heeft aangevoerd tegen het toegewezen bedrag van de onbetaald gebleven koopsom, kan [geïntimeerde] niet daarnaast de gemiste opbrengst van de deurenafwerkstraat vorderen nadat [geïntimeerde] die zou hebben terugontvangen. Aan [geïntimeerde] is nu eenmaal als schadevergoeding al het bedrag van de onbetaald gebleven koopsom plus wettelijke rente toegekend. Het feit dat [geïntimeerde] de restant koopsom nog niet betaald heeft gekregen, geeft haar slechts recht op schadevergoeding in de vorm van de wettelijke rente (artikel 6:119 lid 1 Burgerlijk Wetboek) en niet op aanvullende schadevergoeding.
2.14 Het incidenteel appèl is dus ongegrond. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel appèl.
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt de curatoren in hun hoedanigheid hoofdelijk, des dat de één betaalt de ander zal zijn gekweten, om aan [geïntimeerde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van ¦ 223.975,17, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van ¦ 211.627,31 vanaf 1 juli 1996 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de curatoren in hun hoedanigheid hoofdelijk, des dat de één betaalt de ander zal zijn gekweten, in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde]:
- voor de eerste aanleg begroot op ¦ 4.359,90 aan verschotten en op ¦ 12.500 voor salaris;
- voor het principaal appèl begroot op ¦ 7.080,= aan verschotten en op ¦ 12.500,= voor salaris;
verklaart het incidenteel appèl ongegrond;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het incidenteel appèl aan de zijde van de curatoren begroot op ¦ 2.500,= voor salaris;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van der Weij, Houtman en Smeeïng-Van Hees, en uitgesproken in tegenwoor-digheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 3 april 2001.