dat onlangs de Verordening Parkeerbelastingen 1995 is vastgesteld onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Parkeerbelastingen 1991;
dat de Verordening Parkeerbelastingen 1995 niet voorziet in een overgangsbepaling krachtens welke de besluiten tot aanwijzing van de locaties voor bepaald (lees: betaald, Hof) parkeren in stand worden gehouden;
dat het derhalve noodzakelijk is de betreffende locaties wederom aan te wijzen;
(…)
BESLUITEN
(…)
IIA. aan te wijzen als plaatsen waarop slechts tegen betaling van belasting als bedoeld in artikel 1 onderdeel a van de verordening parkeerbelastingen mag worden geparkeerd:
(…)
c. de volgende parkeerterreinen van maandag tot en met zaterdag van 09.00 uur tot 18.00 uur en op koopavonden tot 21.00 uur aan de/het:
1. (…)
8. Nassausingel
(…)
IIIA. dat op de onder punt IIA, sub a, b, c en d aangeduide tereinen, wegen en weggedeelten ingeval van niet betalen van het verschuldigde parkeergeld een naheffingsaanslag krachtens de verordening parkeerbelastingen wordt opgelegd;
IV. dat de door de parkeerapparatuur na voldoening van het verschuldigde parkeergeld verstrekte betalingsbewijzen duidelijk zichtbaar achter de voorruit van de auto dienen te zijn geplaatst.
V. dat bij de voldoening van het verschuldigde parkeergeld de ter plaatse op of nabij de parkeerapparatuur aangebrachte instructies dienen te worden opgevolgd."
4.5. Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen die op de onderhavige heffing van overeenkomstige toepassing is verklaard kan de Ambtenaar, indien belasting die op aangifte behoort te worden voldaan geheel of gedeeltelijk niet is betaald, de te weinig geheven belasting naheffen. De Ambtenaar verdedigt dat de onderhavige naheffingsaanslag terecht is opgelegd omdat vaststaat dat de verschuldigde parkeerbelasting niet is voldaan.
4.6. Op grond van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onderdeel a, en artikel 7 van de Verordening is voor het ontstaan van het belastbare feit ter zake waarvan een parkeerbelasting wordt geheven, in alle gevallen een bij of krachtens deze Verordening te nemen openbaar te maken besluit van burgemeester en wethouders noodzakelijk dat de aanwijzing inhoudt van de plaats waar, het tijdstip waarop en de wijze waarop tegen betaling van de belasting mag worden geparkeerd.
4.7. Een besluit als bedoeld in 4.6. kan door de Ambtenaar niet worden overgelegd omdat het niet is genomen.
4.8. De Ambtenaar heeft ter zitting gesteld dat het door hem overgelegde Aanwijzings-besluit 1995 dat behoort bij de Verordening Parkeerbelastingen 1995 moet worden aangemerkt als het in de Verordening bedoelde besluit. Deze stelling van de Ambtenaar is naar het oordeel van het Hof niet juist. Met de intrekking van de Verordening Parkeer-belastingen 1995 is immers aan het daarop gebaseerde aanwijzingsbesluit de rechtsgrond komen te ontvallen. De veronderstelling van de Ambtenaar dat een aanwijzingsbesluit, dat is gebaseerd op een ingetrokken verordening, zijn rechtskracht behoudt is naar het oordeel van het Hof in strijd met het legaliteitsbeginsel. Het Aanwijzingsbesluit 1995 kan naar het oordeel van het Hof, gelet op de pre-ambule en de aanhef van onderdeel IIA waarin wordt verwezen naar artikel 1 van de verordening, alleen betrekking hebben op de Verordening Parkeerbelastingen 1995. In de Verordening is geen overgangsbepaling opgenomen krachtens welke het Aanwijzingsbesluit 1995 in stand wordt gehouden, noch is door het college van burgemeester en wethouders een besluit genomen dat inhoudt dat het Aanwijzingsbesluit 1995 onder de onderhavige verordening zijn gelding blijft behouden.
4.9. Het Hof is van oordeel dat de Tarieventabel niet kan gelden als het in 4.6. bedoelde besluit. De Tarieventabel behoort weliswaar bij de Verordening en is als zodanig door de gemeenteraad vastgesteld, doch de bevoegdheid tot aanwijzing als bedoeld in artikel 7 van de Verordening berust "in alle gevallen" bij het college van burgemeester en wethouders. Gelet op de toelichting bij de Verordening heeft de raad ook nadrukkelijk de bedoeling gehad de bedoelde bevoegdheid bij het college van burgemeester en wethouders te leggen. De raad kan daarom die bevoegdheid, zonder voorafgaand daarop gericht besluit, niet meer uitoefenen. Bovendien is het Hof van oordeel dat de Tarieventabel onvoldoende gegevens bevat om als aanwijzingsbesluit in de hiervoor bedoelde zin aangemerkt te kunnen worden. Zowel de tijdstippen als de wijze waarop tegen betaling van belasting mag worden geparkeerd, ontbreken in de Tarieventabel.
4.10. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat, nu een besluit als bedoeld in 4.6. niet is genomen, de onderhavige naheffingsaanslag niet berust op een daarvoor toereikende wettelijke grondslag.
4.11. De door belanghebbende in het beroepschrift naar voren gebrachte klacht kan, gelet op het vorenstaande, buiten behandeling blijven.