Parketnummer: 21-001754-99
Uitspraak dd.: 10 mei 2001
VERSTEK
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen in de strafzaak tegen
Verdachte is bij in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 11 mei 1995 in hoger beroep -met vernietiging van het voor zover aan het oordeel van dat hof onderworpen vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Maastricht van 23 maart 1994- terzake van 1. "deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven", 2. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid aanhef en onder a en A, van de Opiumwet, gegeven verbod", 4. en 5. telkens "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod" en 6. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren en een geldboete van vierhonderdvijftigduizend gulden, subsidiair driehonderdvijfenzestig dagen hechtenis, met onttrokkenverklaring aan het verkeer van een aantal voorwerpen.
Bij arrest van 22 juni 1999 heeft de Hoge Raad der Nederlanden verdachtes aanvrage tot herziening gegrond verklaard en de zaak naar dit hof verwezen teneinde op de voet van artikel 465 van het Wetboek van Strafvordering opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 april 2001 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 474, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn strafvervolging. De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is.
In de onderhavige strafzaak is in het kader van de opsporing onder meer gebruik gemaakt van een burger met criminele antecedenten. Omtrent de rol van deze burger bestaat geen (volledige) duidelijkheid. Er zijn sterke aanwijzingen dat deze burger verder is gegaan dan het enkel verschaffen van inlichtingen aan politie en justitie. Daarbij valt onder meer te denken aan de levering van glaswerk ten behoeve van de vervaardiging van synthetische drugs aan de criminele organisatie waartoe verdachte mogelijk behoorde. De burger heeft te kennen gegeven daarvoor toestemming te hebben gekregen van de regionale criminele inlichtingendienst. Over de inzet van de burger is aan het gerechtshof te 's-Hertogenbosch geen informatie verschaft. De rol van de burger is belicht in het rapport van de rijksrecherche nr 9830-005.99/A van 28 januari 1998 en de aanvulling daarop nr 9830-005.99/HvD van 22 januari 1998.
Uit de rapportage van de rijksrecherche komen voorts aanwijzingen naar voren van andere onregelmatigheden in de opsporing. Te denken valt hierbij aan het deels onjuist opmaken van processen-verbaal en het afluisteren van gegevensverkeer zonder rechterlijke machtiging.
Het voorgaande brengt mee dat geenszins valt uit te sluiten dat er in de onderhavige strafzaak sprake is geweest van ernstige onregelmatigheden in de opsporing en misleiding van de rechter. Nu de mogelijkheid van ernstige onregelmatigheden en misleiding van de rechter aanwezig is, is het hof mede gelet op de verwijzingsbeslissing van de Hoge Raad in beginsel gehouden om nader onderzoek te doen. Een onderzoek is onder meer noodzakelijk om nader inzicht te verkrijgen in de mate waarin onregelmatig is opgespoord en voorts om te bepalen welke consequenties op de voet van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering te verbinden zijn aan mogelijke onregelmatigheden.
Ondanks voormeld uitgangspunt zal het hof de zaak niet aanhouden voor nader onderzoek. Een nader onderzoek is reeds zinloos nu het hof heeft geconstateerd dat het procesdossier dat aan het hof is gezonden na verwijzing door de Hoge Raad zeer onvolledig is. Het dossier bevat thans slechts onlangs vervaardigde afschriften van naar in redelijkheid valt aan te nemen een gedeelte van de in het kader van deze strafzaak opgemaakte processen-verbaal. De advocaat-generaal heeft ter zitting van het hof te kennen gegeven dat hij niet in staat is het dossier alsnog te completeren. Met de raadsman is het hof van oordeel dat nader onderzoek overigens ook moeilijk uitvoerbaar zal zijn, aangezien te voorzien valt dat niet alle personen die daarvoor in aanmerking komen nog als getuige kunnen worden gehoord.
Bij deze stand van zaken zal het hof thans een eindbeslissing geven. Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien acht het hof bij gebreke van een compleet dossier en een mogelijkheid tot het doen van nader onderzoek de aanwijzingen van ernstig onregelmatige opsporing en misleiding van de rechter zodanig zwaarwegend dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn strafvervolging.
Het hof verenigt zich derhalve niet met het arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 11 mei 1995, zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
BESLISSING NA VERWIJZING EN IN HERZIENING (bij verstek)
Vernietigt het arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 11 mei 1995 en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie alsnog niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Aldus gewezen door
mr Vegter, voorzitter,
mrs Lamens en Besier, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mw Roelofs, griffier,
en op 10 mei 2001 ter openbare terechtzitting uitgesproken.