gronden:
1. Belanghebbende is opgericht op 30 oktober 1996. Enig aandeelhouder en enig werknemer van belanghebbende is mr X.
2. Op 28 januari 1997 wordt namens belanghebbende het formulier "opgaaf loonbelastingkaarten 1996" ingediend waarop een totaal bedrag van f 7.119,- aan ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen is vermeld. Voorts wordt namens belanghebbende op 10 februari 1997 de aan belanghebbende uitgereikte aangifte loonbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1996 bij de Belastingdienst ingediend met daarop een met de hand ingevulde opgaaf "nihil" voor zowel het loon als de inhoudingen.
3. Op de bij de aangifte vennootschapsbelasting 1996 behorende balans van belanghebbende per 31 december 1996 wordt het bedrag van f 7.119,-als loonbelastingschuld vermeld. In de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1996 van mr X is het voormelde bedrag aan loonheffing verrekend.
4. Bij brief van 5 maart 1998 heeft de Inspecteur belanghebbende meegedeeld dat hij bij de controle van de door belanghebbende ingezonden loonbelastinggegevens over 1996 heeft geconstateerd dat f 7.119,- minder loonbelasting/premie volksverzekeringen is betaald dan volgens deze gegevens is verschuldigd. Belanghebbende heeft op deze brief niet gereageerd.
5. Bij brief van 3 april 1998 heeft de Inspecteur belanghebbende meegedeeld dat een naheffingsaanslag ter grootte van f 7.119,- zal worden opgelegd, verhoogd met een boete van 100% waarvan 75% zal worden kwijtgescholden. Met dagtekening 25 mei 1998 is conform deze aankondiging een naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd.
6. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht de boete heeft opgelegd. In het geval deze vraag bevestigend moet worden beantwoord is in geschil of de Inspecteur de boete verder dan tot op 25% had moeten matigen.
7. Belanghebbende betoogt dat van het bewust indienen van een onjuiste aangifte geen sprake is geweest. Voor zover wel sprake is van grove schuld is er aanleiding de boete te matigen omdat sprake is van een wanverhouding tussen de ernst van de overtreding en de hoogte van de boete.
8. De gemachtigde van belanghebbende heeft over het tijdvak van 1 november tot en met 31 december 1996 een onjuiste aangifte gedaan, ten gevolge waarvan belasting die op aangifte behoorde te worden afgedragen, niet is betaald. Volgens vaste jurisprudentie zijn gedragingen van een gemachtigde aan de belanghebbende zelf toe te rekenen.
9. Naar het oordeel van het Hof had het op de weg van belanghebbende gelegen om na ontvangst van de brieven van 5 maart en 3 april 1998 van de Inspecteur na te gaan waarom geen aangifte was gedaan van de, volgens de onder 2 vermelde loonbelastingkaart, ingehouden loonbelasting en de Inspecteur daarover onverwijld te informeren.
10. Het Hof van is van oordeel dat uit de onder de punten 2 en 3 genoemde feiten naar voren komt dat belanghebbende dermate lichtvaardig heeft gehandeld dat het aan haar in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid is te wijten dat te weinig belasting is afgedragen. Anders dan belanghebbende meent staat de uiteindelijk aan haar opgelegde verhoging van 25% van de nageheven loonbelasting, gelet op alle feiten en omstandigheden van deze zaak, met name ook de omstandigheid dat belanghebbendes gemachtigde niet adequaat op de brieven van 5 maart en 3 april 1998 heeft gereageerd naar het oordeel van het Hof niet in een wanverhouding tot de ernst van het vergrijp. Het evenredigheidsbeginsel is dan ook niet geschonden.
11. Belanghebbendes beroep is ongegrond.
proceskosten:
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig.
beslissing:
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2001 door mw. mr De Kroon, raadsheer, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,