Parketnummer: 21-002050-98
Uitspraak dd.: 27 januari 2000
TEGENSPRAAK
GERECHTSHOF TE ARNHEM
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 13 oktober 1998 in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te Amsterdam op 20 april 1966,
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting "Almere Binnen" i.o. te Almere.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 18 maart 1999, 10 juni 1999, 2 september 1999, 7 oktober 1999, 23 december 1999 en 13 januari 2000 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich niet met het vonnis, waarvan beroep, zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Dat hij op 4 april 1998 te Lelystad tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft zijn mededader toen daar opzettelijk die [slachtoffer] gevraagd naar Lelystad te komen en heeft/ hebben hij en/ of zijn mededader aan twee personen gevraagd met hen mee te gaan om die [slachtoffer] te intimideren,
En heeft/ hebben hij en/ of zijn mededader die [slachtoffer] op zijn, verdachte’s, aanwijzing, naar een afgelegen plaats te Lelystad gebracht, en heeft/ hebben hij en/ of zijn mededader die [slachtoffer] laten uitstappen uit de auto waarin hij werd vervoerd en heeft/ hebben hij en/ of zijn mededader tegen die [slachtoffer] geschreeuwd, althans hem dreigend toegesproken, en heeft hij een wapen dreigend op die [slachtoffer] gericht en gericht gehouden en/ of daarmee gezwaaid
En heeft zonder dat [slachtoffer] daartoe aanleiding gaf, met een pistool, een kogel in de buik van die [slachtoffer] geschoten, waarna die [slachtoffer] enige stappen wegliep en is gevallen,
En is hij naar die [slachtoffer] toegelopen, terwijl deze op de grond lag, en in elk geval weerloos was,
En heeft hij van zeer dichtbij met een pistool, een kogel in het hoofd van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof is van oordeel dat verdachte medepleger is van de doodslag van [slachtoffer] dat hij degene is die de beide schoten op het slachtoffer heeft gelost.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf
ten aanzien van het primair bewezenverklaarde:
Het medeplegen van:
Doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in eerste aanleg de verdachte ter zake van het medeplegen van doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren. De verdachte is in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte, eveneens ter zake van het medeplegen van doodslag, wordt veroordeeld tot een lagere gevangenisstraf dan in eerste aanleg was opgelegd, te weten een gevangenisstraf van 8 jaren, ervan uitgaande dat verdachtes mededader degene was geweest die de schoten had gelost.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van het feit, het medeplegen van doodslag, en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het nemen van het leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt. Hierbij weegt zwaar dat de dood van het slachtoffer [slachtoffer] voor de nabestaanden onpeilbaar leed met zich heeft gebracht.
Hoewel uit de stukken naar voren komt dat verdachte en zijn mededader [mededader] het plan hadden opgevat om het slachtoffer [slachtoffer] voor door hem gedane bedreigingen af te straffen, heeft het hof onvoldoende aanwijzingen dat verdachte en zijn mededader reeds van tevoren het plan hadden beraamd het slachtoffer om te brengen. Verdachte echter had kennelijk een geladen vuurwapen meegenomen en aannemelijk is dat het de verdachte de avond van de 4e april 1998 teveel is geworden en dat hij na een woordenwisseling en onder invloed van alcoholhoudende drank en cocaïne zijn pistool heeft gepakt en daarmee [slachtoffer] heeft doodgeschoten en wel onder de omstandigheden zoals hiervoor onder "bewezenverklaring" overwogen.
Bij de bepaling van de duur van de op te leggen vrijheidsstraf heeft het hof in aanmerking genomen dat het bewezenverklaarde, een feitelijk door verdachte uitgevoerde doodslag, en met name het tweede afgeloste schot, moet worden gezien als een kille en koelbloedige afrekening met het slachtoffer.
Onder deze omstandigheden is het hof evenals de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren gerechtvaardigd is.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de ter kennisneming gevoegde zaak, bekend onder parketnummer 07-042027-98.
Verdachte heeft bekend dat feit te hebben begaan.
Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu dit bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf werd aangetroffen en dit aan verdachte toebehorende voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl dit van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Het hof is van oordeel dat de overige inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen aan verdachte dienen te worden teruggegeven.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van f. 6.201,25 (zesduizendtweehonderdeen gulden en vijfentwintig cent) ingesteld.
Deze vordering is bij vonnis, waarvan beroep, toegewezen tot een bedrag van f. 1.550,-(duizendvijfhonderdvijftig gulden).
In het vonnis, waarvan beroep, is op grond van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, aan verdachte de verplichting tot betaling aan de staat van een som geld ten behoeve van genoemde benadeelde opgelegd.
Naar het oordeel van het hof is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaard handelen schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De vordering is voor integrale toewijzing vatbaar. De verdachte is voor die schade naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Motiveert de strafoplegging als hiervoor vermeld.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
de onder nummer 6 van de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen vermelde patroonhouder.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
zie de aan dit arrest als bijlage IV gehechte lijst.
Veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], [woonplaats], [adres] van een bedrag van f. 6.201,25 (zesduizendtweehonderdeen guldenen vijfentwintig cent), met dien verstande dat indien en voorzover een of meer mededader(s) betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de staat, ten behoeve van
een bedrag te betalen van f. 6.201,25 (zesduizendtweehonderdeen gulden en vijfentwintig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Bepaalt, dat indien verdachte of een of meer mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de staat van f. 6.210,25 ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dat bedrag te betalen komt te vervallen, en andersom, indien verdachte of een of meer mededader(s) aan de benadeelde partij dat bedrag heeft/hebben betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dat bedrag ten behoeve van de benadeelde partij komt te vervallen.
Verwijst veroordeelde in de kosten van de benadeelde partij, tot de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep gemaakt, en tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen ter raadkamer door
Mr Luikinga, voorzitter,
Mrs Rutgers van der Loeff en Van Houten, raadsheren,
In tegenwoordigheid van Heinst, griffier,
En op 27 januari 2000 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr Luikinga is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.