Parketnummer: 21-001919-99
Uitspraak dd.: 8 februari 2000
TEGENSPRAAK
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 24 augustus 1999 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] (Zaïre) op [...] 1976,
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting "De Marwei" te Leeuwarden.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 januari 2000 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is kennelijk niet gericht tegen de gegeven vrijspraak.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich niet met het vonnis, waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, zodat dit vonnis in zoverre behoort te worden vernietigd en in zoverre opnieuw moet worden rechtgedaan.
Aan verdachte is telastegelegd, voor zover thans van belang, dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 2 primair, 4 primair en 6 primair telastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair, 3, 4 subsidiair, 6 subsidiair, 7, 8 en 9 telastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. hij op 08 maart 1999 het treintrajekt Arnhem- Ede, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] met een mes heeft gestoken in het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op 06 maart 1999 te Ede,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld toebehorende aan voornoemde van [slachtoffer] met voormeld oogmerk voornoemde [slachtoffer] een mes tegen het hoofd heeft gehouden en voornoemde [slachtoffer] met een mes heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. hij op 07 maart 1999 te Boxmeer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld toebehorende aan [benadeelde partij];
4. hij op 13 maart 1999 te Ede met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer];
6. hij omstreeks 28 februari 1999 in Nederland, heeft verworven, een jas, terwijl hij ten tijde van het verwerven van voormeld goed wist dat door diefstal was verkregen;
7. hij op 03 maart 1999 te Ede met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee en geld toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van een valse sleutel;
8. hij op 24 februari 1999 te Ede opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), tegen het gezicht en in de maag heeft geslagen of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden (o.a. een tand uit de mond);
9. hij op 24 februari 1999 te Ede [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk voornoemde dreigend een mes heeft getoond en dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Niks zeggen jij, ga aan de kant of rijg je aan het mes";
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Poging tot: Doodslag.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Poging tot: Afpersing.
ten aanzien van het onder 3 en 4 bewezenverklaarde:
telkens: Diefstal.
ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde:
Opzetheling.
ten aanzien van het onder 7 bewezenverklaarde:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels
ten aanzien van het onder 8 bewezenverklaarde:
Mishandeling.
ten aanzien van het onder 9 bewezenverklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft verdachte terzake poging tot doodslag, poging tot afpersing, diefstallen, mishandeling en bedreiging met geweld, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren. De verdachte is in hoger beroep gekomen tegen het vonnis. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- dat verdachte eerder terzake diefstal met geweld is veroordeeld.
De onder 1 bewezenverklaarde poging tot doodslag heeft verdachte gepleegd met het doel de portemonnee en de portefeuille van het slachtoffer af te nemen.
Vorderingen tot schadevergoeding
De benadeelde partij, [benadeelde partij], heeft in eerste aanleg en in hoger beroep een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van f. 10.400,-- (tienduizendvierhonderd gulden) ingesteld.
Deze vordering is bij vonnis, waarvan beroep, toegewezen tot een bedrag van f. 3.900,-- (drieduizendnegenhonderd gulden). Voor het overige is de benadeelde partij in die vordering niet-ontvankelijk verklaard.
In het vonnis, waarvan beroep, is op grond van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, aan verdachte de verplichting tot betaling aan de staat van een som geld ten behoeve van genoemde benadeelde opgelegd.
Naar het oordeel van het hof is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaard handelen schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen. Wat betreft het meer of anders gevorderde moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, aangezien de vordering naar het oordeel van het hof niet van zodanige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De verdachte is voor de schade, voorzover toegewezen, naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De benadeelde partij, [benadeelde partij], heeft in eerste aanleg en in hoger beroep een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van f. 1.479,90 (eenduizendvierhonderd-negenenzeventig gulden en negentig cent) ingesteld.
Deze vordering is bij vonnis, waarvan beroep, toegewezen.
In het vonnis, waarvan beroep, is op grond van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, aan verdachte de verplichting tot betaling aan de staat van een som geld ten behoeve van genoemde benadeelde opgelegd.
Naar het oordeel van het hof is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaard handelen schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De vordering is voor toewijzing vatbaar. De verdachte is voor die schade naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De benadeelde partij, [benadeelde partij], heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van f. 330,-- (driehonderddertig gulden) ingesteld.
Deze vordering is bij vonnis, waarvan beroep, toegewezen tot een bedrag van f. 325,-- (driehonderdvijfentwintig gulden).
In het vonnis, waarvan beroep, is op grond van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, aan verdachte de verplichting tot betaling aan de staat van een som geld ten behoeve van genoemde benadeelde opgelegd.
Naar het oordeel van het hof is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaard handelen schade heeft geleden tot het toegewezen bedrag. De vordering is voor toewijzing vatbaar. De verdachte is voor die schade naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De benadeelde partij, [benadeelde partij], heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van f. 733,91 (zevenhonderddrieendertig gulden en eenennegentig cent) ingesteld.
Deze vordering is bij vonnis, waarvan beroep, toegewezen tot een bedrag van f. 350,-- (driehonderdvijftig gulden). Voor het overige is de benadeelde partij in die vordering niet-ontvankelijk verklaard.
In het vonnis, waarvan beroep, is op grond van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, aan verdachte de verplichting tot betaling aan de staat van een som geld ten behoeve van genoemde benadeelde opgelegd.
Naar het oordeel van het hof is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 7 bewezen verklaard handelen schade heeft geleden tot het toegewezen bedrag. De vordering is voor toewijzing vatbaar. De verdachte is voor die schade naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 63, 285, 287, 300, 310, 311, 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Verstaat, dat het door verdachte ingestelde rechtsmiddel niet is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte terzake van het onder 5 telastegelegde werd vrijgesproken.
Vernietigt het vonnis, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2 primair, 4 primair en 6 primair telastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair, 3, 4 subsidiair, 6 subsidiair, 7, 8 en 9 telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Motiveert de strafoplegging als hiervoor vermeld.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres], van een bedrag van f. 3.900,-- (drieduizendnegenhonderd gulden).
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk is.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de staat, ten behoeve van [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres], een bedrag te betalen van f. 3.900,-- (drieduizendnegenhonderd gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt, dat indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de staat van f. 3.900,-- ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dat bedrag te betalen komt te vervallen, en andersom, indien verdachte aan de benadeelde partij dat bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dat bedrag ten behoeve van de benadeelde partij komt te vervallen.
Verwijst veroordeelde in de kosten van de benadeelde partij, tot de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep gemaakt, en tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres], van een bedrag van f. 1.479,90 (duizendvierhonderdnegenenzeventig gulden en negentig cent).
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de staat, ten behoeve van [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres], een bedrag te betalen van f. 1.479,90 (duizendvierhonderdnegenenzeventig gulden en negentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 29 (negenentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt, dat indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de staat van f. 1.479,90 ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dat bedrag te betalen komt te vervallen, en andersom, indien verdachte aan de benadeelde partij dat bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dat bedrag ten behoeve van de benadeelde partij komt te vervallen.
Verwijst veroordeelde in de kosten van de benadeelde partij, tot de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep gemaakt, en tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], gevestigd te [vestigingsplaats], [adres], van een bedrag van f. 325,-- (driehonderdvijfentwintig gulden).
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de staat, ten behoeve van [benadeelde partij], gevestigd te [vestigingsplaats], [adres], een bedrag te betalen van f. 325,-- (driehonderdvijfentwintig gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis.
Bepaalt, dat indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de staat van f. 325,-- ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dat bedrag te betalen komt te vervallen, en andersom, indien verdachte aan de benadeelde partij dat bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dat bedrag ten behoeve van de benadeelde partij komt te vervallen.
Verwijst veroordeelde in de kosten van de benadeelde partij, tot de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep gemaakt, en tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres], van een bedrag van f. 350,-- (driehonderdvijftig gulden).
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de staat, ten behoeve van [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres], een bedrag te betalen van f. 350,-- (driehonderdvijftig gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis.
Bepaalt, dat indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de staat van f. 350,-- ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dat bedrag te betalen komt te vervallen, en andersom, indien verdachte aan de benadeelde partij dat bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dat bedrag ten behoeve van de benadeelde partij komt te vervallen.
Verwijst veroordeelde in de kosten van de benadeelde partij, tot de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep gemaakt, en tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen ter raadkamer door
mr Beschoor Plug, voorzitter,
mrs Van Houten en Teeuwissen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van Kruithof, griffier,
en op 8 februari 2000 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr Teeuwissen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.