ECLI:NL:GHARN:2000:AA9611

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/309
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur inzake ziekenfondsverzekering voor zelfstandigen

In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende, een zelfstandige, tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst inzake de ziekenfondsverzekering. De Inspecteur had op 18 januari 2000 uitspraak gedaan op het bezwaar van belanghebbende tegen een eerder afgegeven verklaring, waarin werd gesteld dat belanghebbende voldeed aan de voorwaarden voor ziekenfondsverzekering in 2000. Belanghebbende was het niet eens met deze uitspraak en heeft beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 december 2000 was alleen de Inspecteur aanwezig, terwijl belanghebbende niet verscheen.

De feiten van de zaak tonen aan dat belanghebbende een onderneming drijft en dat zijn belastbare inkomen in de jaren voorafgaand aan de uitspraak negatief was. De Inspecteur had op basis van de Regeling tijdvak en inkomen ziekenfondsverzekering zelfstandigen geconcludeerd dat belanghebbende voldeed aan de voorwaarden voor de ziekenfondsverzekering. Belanghebbende verzocht het Hof om de uitspraak van de Inspecteur te vernietigen en te verklaren dat hij niet voldeed aan de voorwaarden.

Het Hof oordeelde dat de heroverweging van de Inspecteur niet bedoeld was om een eerdere beschikking rechtsgeldig te maken, maar dat belanghebbende op formeel juiste wijze beroep had ingesteld. Uiteindelijk concludeerde het Hof dat het beroep van belanghebbende faalde, en bevestigde de uitspraak van de Inspecteur. De beslissing werd op 20 december 2000 gedaan door vice-president P.M. van Schie, met R. den Ouden als griffier. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
Tweede enkelvoudige belastingkamer
nummer 00/309
U i t s p r a a k
op het beroep van X te Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen P (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de bij na te noemen beschikking aan hem verstrekte verklaring als bedoeld in artikel 3d, tweede lid, van de Ziekenfondswet.
1. Beschikking en bezwaar
1.1. Met dagtekening 9 november 1999 is aan belanghebbende een verklaring als bedoeld in artikel 3d, tweede lid, van de Ziekenfondswet (hierna: de Wet) toegezonden waarin is vermeld dat belanghebbende voldoet aan de voor het jaar 2000 geldende voorwaarden voor de ziekenfondsverzekering.
1.2. Op het bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur op 18 januari 2000 uitspraak gedaan waarbij (a) de in 1.1. bedoelde beschikking is herroepen, (b) het tegen die beschikking gerichte bezwaar is afgewezen, en (c) in plaats van de herroepen beschikking - kennelijk met toepassing van artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) - een nieuwe beschikking is genomen.
1.3. In laatstbedoelde beschikking is belanghebbende meegedeeld: "Uit onze gegevens per 1 oktober 1999 is gebleken dat u als zelfstandige voldoet aan de voorwaarden voor ziekenfondsverzekering in 2000." (hierna: de verklaring). Tevens is in de genoemde uitspraak meegedeeld: "Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u in beroep gaan bij het Gerechtshof. Op de achterzijde van deze uitspraak staat vermeld hoe u dan dient te handelen.".
2. Geding voor het Hof
2.1. Belanghebbende heeft bij dit Hof beroep ingesteld tegen de in 1.2. bedoelde uitspraak.
2.2. Belanghebbende heeft voorts de President verzocht om de werking van het besluit dat is neergelegd in de in 1.2. bedoelde uitspraak te schorsen en bij wege van voorlopige voorziening te beslissen dat belanghebbende gedurende de periode van behandeling van het onderwerpelijke beroepschrift wordt behandeld als zou zij niet voldoen aan de voorwaarden voor ziekenfondsverzekering in 2000. Bij zijn uitspraak van 13 december 2000 heeft de President dit verzoek afgewezen.
2.3. De Inspecteur heeft met betrekking tot het onderwerpelijke beroepschrift een verweerschrift ingediend. Op 30 november 2000 heeft belanghebbende nog een nader geschrift ingediend, waarvan een afschrift aan de Inspecteur is verstrekt.
2.4. Bij de mondelinge behandeling op 13 december 2000 te Arnhem is verschenen en gehoord de Inspecteur. Belanghebbende is met schriftelijke kennisgeving aan het Hof niet verschenen.
3. De vaststaande feiten
3.1. Belanghebbende drijft een onderneming. Het vastgestelde belastbare inkomen van belanghebbende bedroeg:
- over het jaar 1995 ƒ 3.465 negatief
- over het jaar 1996 ƒ 55.796 negatief
- over het jaar 1997 ƒ 37.751 negatief
derhalve (voor de toepassing van de Wet) gemiddeld nihil.
3.2. De Inspecteur is op de voet van de Regeling tijdvak en inkomen ziekenfondsverzekering zelfstandigen van 13 december 1999, Stcrt. 1999, 248, (hierna de Regeling) bij zijn in 1.3 bedoelde verklaring van dit gemiddelde uitgegaan bij zijn positieve antwoord op de vraag of belanghebbendes inkomen voldoet aan de in artikel 3d van de Wet gestelde voorwaarden.
3.3. Belanghebbende is verzekerd ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.
3.4. Belanghebbende was ten tijde van het geven van de in 1.3 bedoelde verklaring tegen ziektekosten verzekerd bij A Zorgverzekering voor Ambtenaren.
4. Het geschil, de standpunten en de conclusies van partijen
4.1. Partijen houdt verdeeld of de Inspecteur terecht de in 1.3. bedoelde verklaring heeft verstrekt, hetgeen belanghebbende bestrijdt en de Inspecteur verdedigt.
4.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4.3. Belanghebbende verzoekt het bestreden besluit te vernietigen en de Inspecteur te gelasten een verklaring af te geven dat hij niet voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 3d, eerste lid, van de Wet.
4.4. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De heroverweging als bedoeld in artikel 7:11 van de Awb is niet bedoeld om de Inspecteur in de gelegenheid te stellen aan een beschikking, genomen toen de Wet nog niet in werking was getreden, na bezwaar alsnog rechtsgeldigheid te verlenen en daarbij de bezwaarfase met betrekking tot die nadere beschikking buiten toepassing te stellen. Zulks zou met zich brengen dat het Hof belanghebbendes beroepschrift alsnog - als ware het een bezwaarschrift - voor uitspraak aan de Inspecteur zou dienen door te zenden, waarop belanghebbende vervolgens tegen de door de Inspecteur gedane uitspraak wederom in beroep zou dienen te komen, terwijl het onderwerpelijke beroep op genoemde grond als gegrond zou moeten worden bestempeld. Om proceseconomische redenen en gelet op het belang van belanghebbende om in dezen zo spoedig mogelijk een beslissing van de rechter te verkrijgen, zal het Hof evenwel ervan uitgaan dat belanghebbende op een formeel juiste wijze beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de Inspecteur waarin de in 1.3 bedoelde verklaring is vervat.
5.2. Op de gronden vermeld in de overwegingen 5.5.1. tot en met 5.6. van de uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van dit Hof van 5 september 2000, nr. 00/241 - een afschrift van deze uitspraak is aan de onderhavige uitspraak gehecht - faalt het beroep van belanghebbende.
6. Proceskostenveroordeling
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur
Aldus gedaan te Arnhem op 20 december 2000 door mr Van Schie, vice-president, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden als griffier.
(R. den Ouden) (P.M. van Schie)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 januari 2001
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.