ECLI:NL:GHARN:2000:AA9514
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T.J. Matthijssen
- Rechtspraak.nl
Waardebepaling onroerende zaak en belastingheffing door gemeente Deventer
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 13 december 2000, staat de waardebepaling van een onroerende zaak centraal. De belanghebbende, een eigenaar van een woning aan de a-weg 1 te Z, had bezwaar aangetekend tegen de waardebeschikking van de gemeente Deventer, die op 21 oktober 1998 was genomen. De waardepeildatum voor deze waardebepaling was vastgesteld op 1 januari 1995. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 november 2000, geleid door raadsheer T.J. Matthijssen, werd de waarde van de onroerende zaak ter discussie gesteld. De heffingsambtenaar van de gemeente Deventer had een taxatierapport overgelegd, waarin de waarde van de woning op ¦ 419.000,- werd geschat. De belanghebbende had echter geen tegenrapport of vergelijkbare gegevens overgelegd om deze taxatie te weerleggen.
Het Hof oordeelde dat de ambtenaar aannemelijk had gemaakt dat het bosperceel dat deel uitmaakt van het kadastrale perceel 2578 bij de woning hoorde. Er werd vastgesteld dat er een discrepantie was in de inhoud van de woning, waarbij in het taxatierapport ten onrechte 672 m³ was aangenomen, terwijl de werkelijke inhoud 617 m³ bleek te zijn. Het Hof benadrukte dat de bewijslast voor de vastgestelde waarde bij de ambtenaar lag. Uiteindelijk besloot het Hof, rekening houdend met het verschil in inhoud, de waarde van de onroerende zaak te verlagen tot ¦ 400.000,-.
De uitspraak van het Hof was gedeeltelijk in het voordeel van de belanghebbende. Het Hof vernietigde de eerdere uitspraak, verlaagde de waarde van de onroerende zaak en veroordeelde de ambtenaar tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende, die op ¦ 25,- werden vastgesteld. Tevens werd de ambtenaar gelast om het door de belanghebbende betaalde griffierecht van ¦ 80,- te vergoeden. Deze uitspraak is definitief, aangezien er geen beroep in cassatie mogelijk is tegen de mondelinge uitspraak, maar partijen wel de mogelijkheid hebben om binnen vier weken een verzoek in te dienen voor een schriftelijke vervanging van de uitspraak.