ECLI:NL:GHARN:2000:AA9357

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
12 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/820
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.M. de Kroon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het lage bijzonder tarief bij invaliditeitspensioen en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 12 december 2000, staat de toepassing van het lage bijzonder tarief van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 centraal. De belanghebbende, geboren op 22 maart 1940, is gehuwd en was werkzaam op een internaatschool. Hij werd in 1990 voor 80/100% arbeidsongeschikt verklaard en ontving een invaliditeitspensioen. In 1990 vroeg hij een extra uitkering aan op basis van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, maar deze aanvraag werd in 1993 afgewezen. Na een procedure bij de Raad van State werd het bezwaar in 1997 alsnog gegrond verklaard, en de uitkering werd vastgesteld op 18% van het invaliditeitspensioen voor de periode van 1 november 1990 tot 1 maart 2005.

Voor het belastingjaar 1997 deed de belanghebbende aangifte met een belastbaar inkomen van f 161.674,- en vroeg hij om toepassing van het lage bijzonder tarief voor een bedrag van f 114.920,-. De Inspecteur paste echter het hoge bijzonder tarief toe op een deel van het inkomen. De kern van het geschil is of de invaliditeit van de belanghebbende als gevolg van een ongeval kan worden gekwalificeerd, wat bepalend is voor de toepassing van het lage tarief.

Het Hof concludeert dat de arbeidsongeschiktheid van de belanghebbende voortkomt uit de werksituatie op de school en niet kan worden aangemerkt als een ongeval in de zin van de wet. De stelling van de belanghebbende dat zijn arbeidsongeschiktheid een bedrijfsongeval is, wordt niet gevolgd. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur niet in contact is getreden met de belanghebbende over zijn verzoek om het lage tarief toe te passen, maar deze omstandigheid leidt niet tot vernietiging van de uitspraak. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en de bestreden uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

he
Gerechtshof Arnhem
eerste enkelvoudige belastingkamer
nr. 99/820
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X
te : Z
ambtenaar : Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren te P
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekering
jaar : 1997
mondelinge behandeling : op 28 november 2000 te Arnhem door mw. mr De Kroon, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier
waarbij verschenen : belanghebbende, alsmede de Inspecteur
gronden:
1. Belanghebbende, geboren op 22 maart 1940, is gehuwd. Hij is werkzaam geweest op de scholengemeenschap Q, een zogenoemde internaatschool. In 1990 is hij 80/100% arbeidsongeschikt verklaard en is hem een invaliditeitspensioen toegekend.
2. Op 10 juli 1990 heeft belanghebbende op grond van artikel I-E20 van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel een extra uitkering aangevraagd.
3. Deze aanvraag werd afgewezen op 6 april 1993. Nadat het daartegen gemaakte bezwaar bij besluit van de Minister van onderwijs van 14 juni 1993 ongegrond was verklaard heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Raad van State, afdeling Rechtspraak, die het afwijzende besluit van de minister wegens motiveringsgebreken heeft vernietigd.Vervolgens is het bezwaar op 15 juli 1997 alsnog gegrond verklaard.
4. De op grond van artikel I-E20 toegekende uitkering bedraagt 18% van het invaliditeitspensioen en geldt voor de periode 1 november 1990 tot 1 maart 2005. In het onderhavige jaar is aan belanghebbende een betaling ineens (inclusief gederfde interest) gedaan ter zake van de uitkeringen over de periode 1 november 1990 tot 30 november 1997. Vanaf laatstgenoemde datum vindt betaling van de aanvullende uitkering maandelijks plaats.
5. Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van f 161.674,-. In een bij de aangifte gevoegde bijlage verzoekt belanghebbende ter zake van een bedrag van f 114.920,- om toepassing van het lage bijzonder tarief van artikel 57b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet).
6. Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur na vermindering van het belastbaar inkomen met een belastingvrije som van f 14.204, en een bedrag van f 45.960,-, zijnde de eerste schijf genoemd in artikel 53a van de Wet, het hoge bijzonder tarief van artikel 57 van de Wet toegepast op een bedrag van f 101.510,-.
7. In geschil is het antwoord op de vraag of in dit geval voldaan wordt aan de in artikel 57b, lid 1, onderdeel b, gestelde voorwaarden voor toepassing van het in lid 2 van dat artikel vermelde lage bijzonder tarief van 20%, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur die tevens aanvoert dat door de aanslagregelend ambtenaar ten onrechte het onder 6 vermelde hoge bijzonder tarief is toegepast, ontkennend beantwoordt.
8. Ingevolge artikel 57b, lid 1, onderdeel b, wordt het lage bijzonder tarief toegepast op inkomsten als bedoeld in artikel 22, lid 1, onderdeel a, voor zover deze worden genoten in de vorm van uitkeringen en verstrekkingen ineens wegens overlijden of invaliditeit van de werknemer ten gevolge van ongeval, naar hun zuivere bedrag. Het geschil spitst zich dan ook toe op de vraag of de invaliditeit van belanghebbende het gevolg is van een ongeval.
9. De onderhavige uitkering ten bedrage van 18% van het invaliditeitspensioen wordt ingevolge artikel I-E20, lid 1, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel toegekend indien de ziekten of gebreken naar het oordeel van de minister in overwegende mate hun oorzaak vinden in de aard van de opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en niet aan schuld of onvoorzichtigheid zijn te wijten.
10. Ter zitting heeft belanghebbende gesteld zijn werk in een reeks van jaren met plezier en zonder ziekteverzuim te hebben verricht, doch dat structurele overbelasting heeft geleid tot fysieke en mentale klachten, welke uiteindelijk zijn uitgemond in zijn arbeidsongeschiktheid.
11. Ter ondersteuning van zijn stelling dat deze omstandigheden kwalificeren als een bedrijfsongeval verwijst hij naar een brief d.d. 12 oktober 1998 van A, huisarts te R en bedrijfsarts voor het personeel van genoemde scholengemeenschap.
12. In deze brief vermeldt de heer A dat hij belanghebbende van juni 1988 tot oktober 1989 als bedrijfsarts controleerde; dat destijds de situatie aan de school (door interne spanningen, directiewisselingen, maar ook de aard van de leerlingen) zodanig was dat belanghebbende structureel werd overbelast. Tot slot merkt de arts op dat de arbeidsongeschiktheid dan ook is te omschrijven als een bedrijfsongeval.
13. Uit het vorenoverwogene leidt het Hof af dat belanghebbendes arbeidsongeschiktheid het gevolg is van de werksituatie op de school. Dit houdt in dat niet gezegd kan worden dat belanghebbendes arbeidsongeschiktheid een gevolg is van hetgeen naar algemeen spraakgebruik onder een ongeval wordt verstaan. Het feit dat belanghebbendes huisarts de arbeidsongeschiktheid van belanghebbende omschrijft als een bedrijfsongeval doet daaraan niet af.
14. Het valt te betreuren dat door een misverstand van de zijde van de Inspecteur in de aanslagregelende fase niet met belanghebbende over zijn verzoek om toepassing van het lage bijzonder tarief in contact is getreden. Deze omstandigheid kan echter niet leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak.
slotsom:
Het beroep van belanghebbende is ongegrond.
proceskosten:
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het Hof geen termen aanwezig.
beslissing:
Het Gerechtshof bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2000 door mw. mr De Kroon, raadsheer, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(J.L.M. Egberts) (M.C.M. de Kroon)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 december 2000
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dit kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondeling-e uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.