ECLI:NL:GHARN:2000:AA7855

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
22 augustus 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/731
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Makkink
  • A. van Loo
  • W. Wesseling-Lubberink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij verkeersongeval tussen bromfiets en personenauto

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem werd behandeld, ging het om een verkeersongeval dat plaatsvond op 19 juni 1995 tussen een bromfiets en een VW Golf. De Noordhollandsche van 1816 Algemene Verzekeringsmaatschappij, als verzekeraar van de VW Golf, was in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de rechtbank te Arnhem van 22 juli 1999, waarin zij aansprakelijk was gesteld voor de schade van de bestuurder van de bromfiets, die door VGZ, de ziektekostenverzekeraar, was vergoed. Het hof oordeelde dat de wijze van rijden van de VW Golf en de bromfiets in een verhouding van 90:10 het gevaar voor het ontstaan van de aanrijding had vergroot. Het hof bevestigde dat de schade billijkheidshalve geheel voor rekening van De Noordhollandsche moest komen, ondanks dat er ook fouten waren gemaakt door de bromfietser. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de bestuurder van de VW Golf onvoldoende opmerkzaam was geweest en te hard had gereden, terwijl de bromfietser onvoldoende rechts had gehouden. Het hof concludeerde dat de fouten van de bromfietser in verhouding tot die van de bestuurder van de VW Golf zo gering waren dat de schade volledig voor rekening van de Noordhollandsche diende te komen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en verwees de zaak terug voor verdere behandeling.

Uitspraak

22 augustus 2000
derde civiele kamer
rolnummer 99/731
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
NV Noordhollandsche van 1816 Algemene Verzekeringsmaatschappij,
gevestigd te Oudkarspel, gemeente Langedijk,
appellante,
procureur: mr J.M.J. Huver,
tegen:
de stichting Stichting Ziekenfonds VGZ,
gevestigd te Nijmegen,
geïntimeerde,
procureur: mr W. van den Broek.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwe-zen naar de inhoud van het vonnis van 22 juli 1999 dat de arrondisse-mentsrechtbank te Arnhem
tussen appellante (hierna ook te noemen: De Noordhollandsche) als gedaag-de en geïnti-meerde (hierna ook te noe-men: VGZ) als eise-res heeft gewezen; van dat vonnis is een fotocopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 De Noordhollandsche heeft bij exploot van 19 augustus 1999 aange-zegd van dat von-nis in hoger beroep te komen, met dagvaar-ding van VGZ voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft De Noordhollandsche een grief tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, bewijs aange-bo-den, een produc-tie in het geding gebracht en gecon-cludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, geïntimeerde alsnog in haar vordering niet-ontvankelijk zal verklaren, althans haar deze zal ontzeggen, met veroorde-ling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft VGZ de grief bestreden, bewijs aange-bo-den, een productie in het geding gebracht en gecon-cludeerd dat het hof het bestreden vonnis, desnoods onder verbetering van rechtsgronden, zal bekrach-tigen, De Noordhollandsche niet-ontvankelijk in haar hoger beroep, althans dit ongegrond zal verklaren, met veroordeling van De Noordhollandsche in de proceskosten van (bedoeld zal zijn:) het hoger beroep.
2.4 Ter rolzitting van 20 juni 2000 hebben partijen de zaak schriftelijk doen bepleiten, De Noordhollandsche door mr J. van Rhijn, advocaat te Alkmaar, en VGZ door mr W.J.G.M. van den Broek, advocaat te Nijmegen. Daarbij heeft VGZ akte verzocht van het overleggen van een aantal produc-ties.
2.5 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3 De vaststaande feiten
3.1 De grief en de daarop gegeven toelichting richten zich niet tegen de vaststelling van de feiten in de rechtsoverwegingen 4.3 tot en met 4.20 van het bestreden vonnis - behoudens ten aanzien van de vaststelling in rov. 4.10 voor zover deze behelst dat de door [naam bestuurder bromfiets] bestuurde bromfiets op het moment van de aanrijding zich ongeveer op het midden op de voor [naam bestuurder bromfiets] en de bestuurder van de VW Golf bestemde weghelft bevond, voor het geval "ongeveer in het midden" anders wordt verstaan dan "links van het midden" - zodat ook in hoger beroep van die door de grief niet bestreden feiten wordt uitgegaan.
3.2 Voorts wordt in hoger beroep van het volgende uitgegaan.
3.3 Op basis van de op het wegdek aangetroffen krassporen afkomstig van de door [naam bestuurder bromfiets] bestuurde bromfiets, zoals blijkende uit het in zoverre niet betwis-te technische proces-verbaal van de politie Gelderland-Zuid (productie 3 bij de conclu-sie van eis), wordt ervan uitgegaan dat de bromfiets als gevolg van de aanrijding het wegdek heeft bekrast ter linker zijde van de door de verbalisan-ten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] met bord 2 gemarkeerde plaats, ter rechterzij-de van het midden van de op het wegdek aangetroffen remblokkeersporen van de VW Golf, waarbij het rechter remblokkeerspoor zich daar op 1.10 meter vanaf de rechter zijkant van de voor [naam bestuurder bromfiets] en de bestuur-der van de VW Golf bestemde weghelft bevond.
3.4 VGZ heeft als ziekte-kos-tenverzeke-raar van [naam bestuurder bromfiets] ziektekosten vergoed, welke zijn gemaakt in verband met de geneeskundige behande-ling als gevolg van het opgelo-pen lichamelijk letsel ten gevolge van het [naam bestuurder bromfiets] op 19 juni 1995 overkomen ver-keersongeval. VGZ is uit hoofde van het bepaalde in artikel 83b van de Ziekenfonds-wet gerechtigd de gemaak-te en door haar vergoede ziektekosten op de aansprakelijke te verhalen.
3.5 In een procedure in hoger beroep bij dit hof, rolnummer 1999/732, van De Noordhollandsche als appellant en [naam bestuurder bromfiets] als geïntimeerde is het geschil van partijen ten aanzien van de toedracht van de onderhavige aanrijding en de daarmede samenhangende vraag, voor wiens rekening de schade van [naam bestuurder bromfiets] dient te komen, ter beoorde-ling voorgelegd.
Bij arrest van 30 mei 2000 heeft het hof geoordeeld dat de wijze van rijden van de VW Golf respectievelijk de bromfiets in een verhouding 90:10 het gevaar voor het ontstaan van de aanrijding in het leven hebben geroe-pen en dat op de voet van de subsidiaire maatstaf van artikel 6:101 BW de schade van [naam bestuurder bromfiets] billijkheidshalve geheel voor rekening van De Noordhollandsche dient te komen. Het hof heeft vervolgens bij dat arrest het bestreden vonnis van de rechtbank te Arnhem van 22 juli 1999 bekrachtigd.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 VGZ houdt de Noordhollandsche als verzekeraar van de VW Golf ingevolge de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen aansprakelijk voor de aan haar zijde opgekomen schadelijke gevolgen van het verkeersonge-val.
VGZ stelt daartoe, in overeenstemming met hetgeen [naam bestuurder bromfiets] in het geschil met de Noordhollandsche aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd, dat de bestuurder van de VW Golf jegens haar verzeker-de [naam bestuurder bromfiets] onrechtma-tig heeft gehandeld, welk onrechtmatig hande-len hierin heeft bestaan dat deze bestuur-der onvol-doende opmerk-zaam is geweest en voorts heeft gereden met een (aanmerke-lijk) hogere snelheid dan de ter plaatse maximaal toegestane snelheid van 80 kilometer per uur, althans met ter plaatse te hoge snelheid heeft gereden.
Overeenkomstig haar verweer in het geschil met [naam bestuurder bromfiets], bestrijdt De Noordhol-landsche dat de be-stuurder van de VW Golf, [naam bestuurder VW-golf], harder dan de maximaal toegesta-ne snelheid heeft gereden en zij voert tot haar verweer (subsidiair) aan, voor zover van een overschrijding van de maximaal toegestane snelheid al sprake mocht zijn, dat de aanrijding juist aan [naam bestuurder bromfiets] moet worden toegerekend omdat [naam bestuurder bromfiets] als bestuurder van een bromfiets ten onrechte aan de VW Golf geen voorrang heeft verleend en evenmin voldoende rechts heeft gehouden, welke verkeersfouten die van de bestuurder van de VW Golf in het niet doen vallen.
4.2 De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis geoordeeld overeenkomstig hetgeen zij bij haar vonnis in het geschil tussen [naam bestuurder bromfiets] en De Noordholland-sche heeft geoordeeld, namelijk dat de bestuur-der van de VW Golf aanmerke-lijk te hard heeft gereden en ook onvol-doende opmerkzaam is geweest, voorts dat geen sprake is van een aan [naam bestuurder bromfiets] toe te rekenen voorrangsfout en, voor zover [naam bestuurder bromfiets] al onvoldoende rechts zou hebben gehouden, deze omstandigheid in het niet valt bij de aan de bestuurder van de VW Golf toe te rekenen omstandighe-den.
De rechtbank heeft vervolgens bij het bestreden vonnis geoordeeld dat er geen reden is om in de verhouding tussen VGZ, als de regresnemende ziektekosten-verzekeraar van [naam bestuurder bromfiets], en De Noordhollandsche anders te oordelen over toepassing van de billijkheidscorrectie van artikel 6:101 BW dan in de verhou-ding tussen [naam bestuurder bromfiets] en De Noordhollandsche.
Daarop heeft de rechtbank bij het bestreden vonnis De Noordhollandsche aansprakelijk geacht voor de totale schade die VGZ ten gevolge van het ongeval aan [naam bestuurder bromfiets] heeft moeten (en eventueel nog zal moeten) vergoeden in het kader van de ziektekostenver-zekering tussen haar en [naam bestuurder bromfiets].
4.3 De grief strekt ertoe, gezien de daarop gegeven toelichting, het geschil ten aanzien van de toedracht van de aanrijding en de gevolgtrekkingen daaruit omtrent aansprakelijkheid in volle omvang aan het hof voor te leggen.
4.4 Wat er ook zij van de door partijen gevoerde discussie over de nade-ringssnelheid van de VW Golf, er moet van worden uitgegaan dat de nade-rings-snelheid van de VW Golf niet minder dan ongeveer 80 kilometer per uur heeft bedragen, waar De Noordhol-landsche ten processe het standpunt inneemt dat [naam bestuurder VW-golf] toenter-tijd de VW Golf bestuurde, uit overgelegde bescheiden blijkt dat [naam bestuurder VW-golf] steeds verklaart ongeveer 80 kilometer per uur te hebben gereden (zie de producties 1, 2 en 4 bij de conclusie van antwoord, als ook het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierech-ter zoals in rov. 4.13 van het bestreden vonnis weergegeven) en het op het wegdek aangetroffen remblokkeer-spoor van de VW Golf geen indicatie vormt een lagere snelheid aan te nemen. De stellin-gen van partijen strekken er ook niet toe dat met een lagere snelheid dan ongeveer 80 kilometer per uur is gereden. In zoverre kan dan ook worden voorbij gegaan aan de beschouwin-gen van partijen omtrent de door de (getui-gen)des-kundigen berekende snelheid en het gewicht van het voorhanden bewijsmateri-aal op dit punt (waaronder de in hoger beroep overgelegde snelheidsberekeningen), ook wat betreft de door De Noordhol-land-sche beoogde toets van het bewijsmateriaal aan het beginsel van equality of arms van artikel 6 EVRM.
4.5 Ook moet ervan worden uitgegaan dat de T-kruising van de Wilhelmina-laan - waarover [naam bestuurder VW-golf] als bestuurster van de VW Golf reed - met de Ficarystraat - van waaruit [naam bestuurder bromfiets] als bestuurder van de bromfiets kwam - op zich zelf overzichtelijk was en dat het zicht voor [naam bestuurder VW-golf] op die kruising op zich zelf onbelemmerd was. Het wegverloop van de Wilhelmina-laan vóór de kruising was recht. Eén en ander blijkt niet alleen uit de in het geding gebrach-te foto's (met name de als productie 4 bij de conclu-sie van antwoord overge-leg-de foto's 1 en 2), maar ook uit het in zoverre niet bestreden, door [naam bestuurder VW-golf] onderte-kende, aanrij-dings-formulier en vragenformulier (zie de produc-ties 1 respectievelijk 2 bij de conclusie van antwoord).
Vast staat dat de plaats van de aanrijding zich, gezien de rijrichting van de VW Golf, op 12,70 meter voorbij de kruising met de Ficarystraat bevond, op de voor de bromfiets en de VW Golf bestemde weghelft. Eén en ander brengt met zich dat [naam bestuurder VW-golf] de door [naam bestuurder bromfiets] bestuurde bromfiets in elk geval vanaf het moment waarop deze de kruising bereed heeft moeten kunnen zien.
4.6 Dit leidt ertoe dat [naam bestuurder VW-golf] onvoldoende opmerkzaam is ge-weest, waar zij herhaaldelijk verklaart dat zij de door [naam bestuurder bromfiets] bestuurde bromfiets niet heeft zien naderen en deze pas zag toen hij "recht voor haar zat" (zie het als productie 2 bij de conclusie van antwoord overgelegde door [naam bestuurder VW-golf] ondertekende vragenfor-mulier, de als productie 4 bij die conclusie overgeleg-de verklaring d.d. 31 juli 1995 van [naam bestuurder VW-golf] tegenover de politie en de weergave van het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter in rov. 4.13 van het bestreden vonnis).
Blijkens haar eerste verklaring d.d. 19 juni 1995 tegenover de politie (zie productie 4 bij de conclusie van antwoord) zou de bromfiets in een keer links de Ficarystraat zijn uitgereden, de Wilhelminalaan op, en zou zij de Ficarystraat bijna zijn gena-derd. Deze verklaring mist echter op dit punt voldoende overtui-gingskracht, niet alleen op grond van de verdere verklaringen van [naam bestuurder VW-golf] zoals hiervoor vermeld, maar ook omdat zij in die verklaring van 19 juni 1995 tevens verklaart: "De bromfietser zat opeens voor mij".
4.7 Waar als gevolg van schending van een verkeersnorm, als onvoldoende opmerkzaam te zijn als bestuurder van een personenauto die aan het verkeer deel-neemt met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur, het gevaar voor verkeers-ongeval-len in het algemeen wordt vergroot en dit gevaar zich in de vorm van een ongeval in het concrete geval verwezenlijkt, is hiermede in
beginsel het causaal verband tussen die onrechtmatige gedraging en de schade gegeven.
4.8 Gesteld noch overigens gebleken is dat het [naam bestuurder bromfiets] overkomen ongeval ook zonder dat [naam bestuurder VW-golf] onvoldoende opmerkzaam zou zijn ge-weest zou zijn voorgevallen, terwijl het aan De Noordhollandsche is zulks te stellen en te bewijzen (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 24 december 1999, NJ 2000, 428).
In dit verband klemt dat de aanrijding zich heeft voltrokken op 12,70 meter voorbij, gezien de rijrichting van de door [naam bestuurder VW-golf] bestuurde VW Golf, de kruising met de Ficarystraat, op de voor de VW Golf en de bromfiets bestem-de weghelft en dat de VW Golf bij voldoende oplettendheid van de bestuurder en bij de door de VW Golf gevoerde snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur - en dus ongeveer 22 meter per seconde - de door [naam bestuurder bromfiets] bestuurde bromfiets links had kunnen passe-ren. Van dit laatste gegeven kan immers worden uitgegaan, nu gesteld noch gebleken is dat tegenliggers naderden.
4.9 De Noordhollandsche heeft zich beroepen op een vermeende schending door [naam bestuurder bromfiets] van diens voorrangsverplichting.
De verklaring van [naam bestuurder bromfiets] tegen-over de politie afgelegd (zie productie 1 bij de conclusie van eis) houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in.
[naam bestuurder bromfiets] keek bij het naderen van de splitsing verscheidenen keren naar rechts - uit welke richting de VW Golf kwam, naar hem later bleek - en zag steeds dat de weg vrij was. Met een verminderde snelheid van ongeveer 10 à 15 kilome-ter per uur reed hij de kruising op, nadat hij nog tevoren naar rechts had gekeken en geen verkeer had zien naderen. Ook tijdens het nemen van de bocht naar links keek hij naar rechts en zag geen verkeer naderen. Hij bereed de bocht normaal, niet via de binnenbocht. Toen hij ongeveer 6 meter recht op de rechter rijstrook reed, hoorde hij remmen.
Uit deze gedetailleerde verklaring komt - in de kern - het beeld naar voren dat [naam bestuurder bromfiets] vóór en tijdens de manoeuvre naar links niet onoplet-tend is geweest.
Het overige voorhanden bewijsmateriaal, met inbegrip van de verklaring van [naam bestuurder VW-golf], is ontoereikend om de verklaring van [naam bestuurder bromfiets] in zoverre te ontze-nuwen. De Noordhollandsche, die kennelijk (onder 34 van de pleitnota) betwist dat [naam bestuurder bromfiets] goed heeft uitgekeken, heeft haar standpunt in dezen niet, althans onvoldoende onderbouwd en zij heeft op dit punt evenmin (in hoger beroep) gespeci-ficeerd bewijs aangeboden.
Die niet ontzenuwde lezing van [naam bestuurder bromfiets] impliceert in samenhang met de volgens De Noordhollandsche door de bestuurder van de VW Golf aangehou-den snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur (22 meter per seconde) dat [naam bestuurder VW-golf] met de VW Golf op het moment dat [naam bestuurder bromfiets] de rijbaan van de Wilhelmina-laan opreed, in ieder geval nog op zo ruime afstand van [naam bestuurder bromfiets] geweest moet zijn dat [naam bestuurder bromfiets] - zo hij de VW Golf heeft waargenomen - mocht verwachten dat hij, eenmaal op de rechter weghelft, door die auto bij normale oplettend-heid van de bestuurder zonder wezenlijke hinder links voorbij gereden zou worden. Een voor de veroorzaking van de aanrijding relevante schending van de voorrangsplicht wordt derhalve niet aangenomen. In dit verband klemt dat De Noordhollandsche heeft nagelaten concrete feiten aan te dragen, als de plaats waar de VW Golf zich bevond op het moment waarop [naam bestuurder bromfiets] de manoeuvre naar links begon, die aanleiding tot een ander oordeel zouden kunnen geven.
4.10 Wel moet uit de plaats van de aanrijding, ervan uitgaande dat deze was ter plaatse van de op het wegdek aangetroffen krassporen afkomstig van de bromfiets zoals in rov. 3.3 omschreven, worden afgeleid dat [naam bestuurder bromfiets] op de Wilhelminalaan in strijd met artikel 3 lid 1 RVV onvoldoende rechts heeft gehouden, zoals De Noordhollandsche betoogt, en dat deze omstandigheid aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen.
4.11 Het voorgaande leidt evenals in het geschil tussen [naam bestuurder bromfiets] en de Noord-hollandsche tot de conclusie dat de wijze van rijden van de VW Golf respectie-velijk de bromfiets in een verhouding van 90:10 het gevaar voor het ontstaan van de aanrijding in het leven hebben geroepen.
4.12 De Noordhollandsche heeft voorts gesteld dat het te laat inzetten van de remmanoeuvre door [naam bestuurder VW-golf] haar niet kan worden toegerekend omdat sprake is van error in extremis. Dit verweer faalt reeds omdat het de aan [naam bestuurder VW-golf] toe te rekenen fout miskent, namelijk dat zij voorafgaande aan de remmanoeuvre onvoldoende opmerkzaam is geweest, zodat niet kan gelden dat haar van haar wijze van rijden geen enkel verwijt kan worden gemaakt.
4.13 Aan de hand van de subsidiaire maatstaf van artikel 6:101 lid 1 BW dient vervolgens te worden beoordeeld of de uitkomst van de causaliteitsafwe-ging op de voet van de primaire maatstaf van dat artikellid, zoals in rov. 4.11 weergegeven, correctie behoeft uit oogpunt van billijkheid.
Voor zover De Noordhollandsche mocht hebben betoogd dat van een zodanige correctie zonder meer geen sprake kan zijn in een geval als het onderhavige van een regresnemende ziektekostenverzekeraar van de benadeelde, vindt dit betoog geen steun in het recht. Ook in dit geval rechtvaardigt de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten toepassing van de billijkheidscorrectie, in die zin dat de ernst van de in rov. 4.10 weergegeven fout van [naam bestuurder bromfiets] in verhouding tot de ernst van de door [naam bestuurder VW-golf] gemaakte fout zo gering is, dat bij de weging van die fouten, daarbij betrokken dat de VW Golf de bromfiets links had kunnen en moeten passeren, één en ander zoals in rov. 4.9 omschreven, de schade geheel voor rekening van de Noordhollandsche dient te komen.
4.14 Het bewijsaanbod van De Noordhollandsche, dat in hoger beroep betrekking heeft op de stelling van de Noordhollandsche dat de naderingssnel-heid van de VW Golf niet hoger was dan 80 kilometer per uur, althans zeker niet meer dan 100 kilometer per uur, wordt gepas-seerd omdat deze fei-ten, indien bewezen, niet tot een ander oordeel zouden leiden. Ook overigens is geen gespecificeerd bewijs van feiten die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, aangeboden. Aan hetgeen partijen overigens te berde hebben gebracht, waaronder de suggestie zijdens De Noordholland-sche tot een onderzoek door (een) deskundi-ge(n) en/of descente, kan als niet beslissend dan wel als onnodig voor de beoordeling worden voorbijgegaan.
4.15 De slotsom is dat de grief faalt, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing zal worden teruggewezen naar de rechtbank. De Noordhollandsche wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep verwezen.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het bestreden vonnis van de rechtbank te Arnhem van 22 juli 1999;
wijst de zaak terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt De Noordhollandsche in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van VGZ begroot op f 6.200,-- voor sala-ris procureur en op f 2.830,-- voor verschotten.
Dit arrest is gewezen door mrs Makkink, Van Loo en Wesseling-Lubberink en uitgesproken in tegenwoor-digheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 22 augustus 2000.