ECLI:NL:GHARN:2000:AA7802

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
29 augustus 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/575
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Makkink
  • R. Rijken
  • A. van Loo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij olieverontreiniging door overvullen van ondergrondse tank

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de Rooms-Katholieke Parochie St. Nicolaas te Arnhem voor schade veroorzaakt door een olieverontreiniging. De parochie had een ondergrondse tank voor stookolie, die in februari 1993 werd gevuld door de olieleverancier Ocon. Tijdens deze levering werd te veel olie in de tank gepompt, waardoor de tank overstroomde en olie in de nabijgelegen gracht terechtkwam. De gemeente Arnhem en het Zuiveringschap stelden de parochie aansprakelijk voor de schade die door deze verontreiniging was ontstaan. De parochie, verzekerd bij Aegon, vorderde schadevergoeding van de olieleverancier BP, die Ocon had overgenomen.

In hoger beroep stelde de parochie dat BP als professionele olieleverancier een zorgplicht had om te controleren of de tank voldoende capaciteit had voor de geleverde hoeveelheid olie. BP betwistte dit en stelde dat de parochie verantwoordelijk was voor het goed functioneren van de tankinstallatie. Het hof oordeelde dat de olieleverancier niet aansprakelijk was, omdat de controle-instrumenten defect waren en de chauffeur niet kon weten dat de tank zou overstromen. De parochie werd in het ongelijk gesteld en moest de kosten van het hoger beroep dragen.

Het hof bevestigde dat de parochie aansprakelijk was voor de schade, maar dat BP niet aansprakelijk was voor de gevolgen van het overvullen, omdat de chauffeur niet op de hoogte was van de defecten en de parochie verantwoordelijk was voor het onderhoud van de tank. De uitspraak van de rechtbank werd bekrachtigd, en de parochie werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

29 augustus 2000
derde civiele kamer
rolnummer 98/575
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
de rechtspersoon
Rooms-Katholieke Parochie St. Nicolaas,
gevestigd te Arnhem,
appellante in het principaal appèl,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel appèl,
procureur: mr A.J.B. Ross,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BP Noord-Oost Nederland B.V.,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde in het principaal appèl,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel appèl,
procureur: mr F.J. Boom.
1 Het geding in eerste aanleg
De arrondissementsrechtbank te Zwolle heeft op 29 april 1998 vonnis gewezen in het geschil tussen het Aartsbisdom Utrecht van de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland (hierna: het Aartsbisdom) en de naamloze vennootschap Aegon Schadeverzekering N.V. (hierna: Aegon) als eiseressen en principaal geïntimeerde (hierna: BP) en de besloten vennootschap Ocon B.V. (hierna: Ocon) als gedaagden. Afschrift van dit vonnis, naar de inhoud waarvan wordt verwezen, is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 27 juli 1998 is appellante (hierna: de parochie), stellende de rechtsopvolgster onder bijzondere titel van Aegon te zijn, in hoger beroep gekomen van voormeld vonnis met dagvaarding van BP voor dit hof. De parochie heeft daarbij twee grieven met toelichting geformuleerd en gevorderd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal vernietigen wat betreft de punten 5 en 6 van het dictum en, opnieuw rechtdoende, BP zal veroordelen om aan haar te betalen het bedrag van f 33.103,10, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 april 1993, met veroordeling van BP in de kosten van beide instanties.
2.2 Bij memorie van eis heeft de parochie één productie overgelegd en haar petitum in de appèldagvaarding gehandhaafd.
2.3 BP heeft bij memorie van antwoord verweer gevoerd, producties overgelegd en (primair) geconcludeerd dat het hof het hoger beroep van de parochie ongegrond zal verklaren.
Daarnaast heeft BP voorwaardelijk (namelijk voor het geval dat één of meer grieven van de parochie gegrond worden bevonden) incidenteel appèl ingesteld tegen het vonnis, daartegen drie grieven met toelichting geformuleerd en (subsidiair) gevorderd dat het hof dat vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de parochie alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in de door haar ingestelde vordering, althans haar die vordering zal ontzeggen.
BP heeft zowel in het principaal als in het incidenteel appèl gevorderd de parochie te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties.
2.4 De parochie heeft bij memorie van antwoord in het incident [bedoeld zal zijn: het incidenteel appèl] verweer gevoerd tegen de door BP geformuleerde grieven en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van BP in haar beroep, althans afwijzing van de door BP aangevoerde grieven met haar veroordeling in de kosten van het incidenteel appèl bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest.
2.5 Vervolgens zijn de stukken overge-legd voor het wijzen van arrest.
3 De vaststaande feiten
Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds ge-steld en anderzijds erkend dan wel niet of onvol-doende weer-sproken en op grond van de in zoverre niet bestre-den inhoud van over-ge-legde producties dan wel als door de recht-bank vastgesteld en in hoger beroep niet bestreden, de navolgende feiten vast.
3.1 De parochie is eigenares van een kerkgebouw met de daarbij behorende grond, gelegen aan de Bethaniënstraat 3 te Arnhem. Achter de kerk is een ondergrondse tank voor stookolie van 6.000 liter voor de verwarming van het kerkgebouw ingegraven. Aan de voorzijde van de kerk bevindt zich het vulpunt, door een leiding onder de kerk met de tank verbonden. Aan de achterzijde, nabij de tank, bevindt zich een overlooppijp, die echter ten tijde van de onderhavige gebeurtenis was afgebroken. Bij de olietank zelf bevindt zich een peilputje. In de stookkelder onder het kerkgebouw was een oliemeter (tankinhoudmeter) aanwezig. De kerk grenst aan de achterzijde aan het terrein van een voormalig schoolgebouw, toebehorend aan de gemeente Arnhem. Het kerkgebouw, de ondergrondse olietank en bijbehorende leidingen en voorzieningen dateren van 1963.
3.2 In februari 1993 is door de parochie een hoeveelheid van 3.000 liter stookolie bij Ocon besteld, naar aanleiding waarvan op 14 februari 1993 1.001 liter olie is bezorgd en op 17 februari het restant van 2.000 liter. Deze levering van 3.000 liter week niet noemenswaardig af van het patroon van leveranties in de voorgaande periode. Ten tijde van deze afleveringen was het kerkgebouw gesloten. Voorafgaande aan de leveringen heeft de chauffeur van Ocon geen controle uitgevoerd op de nog in de tank aanwezige hoeveelheid stookolie.
3.3 Enige tijd na deze laatste leverantie werd in de naast het kerkgebouw gelegen gracht olie gezien. De Dienst Milieu en Openbare werken van de gemeente Arnhem heeft daarop een onderzoek ingesteld, dat onder meer is verricht door Hamer Installatietechniek. Gebleken is dat de olietank en bijbehorende leidingen intact zijn. De grond, inclusief een gedeelte van het aan de gemeente toebehorende perceel achter het kerkgebouw, in de onmiddellijke omgeving van de tank bleek verontreinigd met stookolie. De overlooppijp aan de achterzijde van het kerkgebouw bleek slechts 25 tot 30 cm boven het maaiveld uit te steken, terwijl deze ingevolge de geldende voorschriften 3 meter lang behoorde te zijn. Bovendien werd vastgesteld dat het peilputje, dat aanvankelijk niet te vinden was, was verzakt en zich circa 30 cm onder het maaiveld bevond. Hamer Installatietechniek heeft tevens vastgesteld dat de oliemeter in de stook-kelder niet naar behoren functioneerde.
3.4 Tijdens de leverantie in februari 1993 is teveel olie in de ondergrondse tank gepompt, waardoor een hoeveelheid olie via de overlooppijp in de bodem en de gracht is terecht gekomen.
3.5 Door de gemeente Arnhem is de parochie bij brief van 16 maart 1993 (productie 8 bij conclusie van eis) aansprakelijk gesteld voor de schade die door de olieverontreiniging is teweeg gebracht. Door het Zuiveringschap Oostelijk Gelderland is de parochie bij brief van 11 maart 1993 (productie 9 bij conclusie van eis) eveneens aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van de vervuiling van de door het Zuiveringschap beheerde gracht.
3.6 De parochie is ter zake van wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Aegon. De door Aegon en de verzekeraar van Ocon ingeschakelde experts hebben de schade over het perceel van de parochie en het perceel van de gemeente vastgesteld op 1:1 (productie 11 bij conclusie van eis).
3.7 De verontreinigde grond is gesaneerd, evenals de gracht. De kosten van het Zuiveringschap ad f 4.053,75 zijn geheel voldaan door Aegon. Van de totale kosten van saneringswerkzaamheden ad f 48.817,35 door Middelbrink & Van Breukelen en van de bodemonderzoeken door Lexmond Milieuadviezen ad f 9.281,33 is op basis van de schadeverdeling 1:1 de helft als onderzoeks- en herstelkosten van het terrein van de gemeente aan deze als schade toegerekend en de andere helft aan de parochie.
Aegon heeft de volgende schadeposten vergoed:
- saneringswerkzaamheden (gemeente): f 24.408,68
- bodemkundig onderzoek (gemeente): f 4.640,67
- schadevergoeding Zuiveringschap: f 4.053,75
totaal: f 33.103,10.
3.8 Bij brief van 19 april 1993 is Ocon door de parochie aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het overvullen van de olietank omdat door de chauffeur van de tankauto, [Naam werknemer Ocon], een werknemer van Ocon, niet de van hem te vergen voorzorgsmaatregelen zijn genomen om het overvullen te voorkomen (productie 10 bij conclusie van eis).
3.9 In de facturen die Ocon ter zake van de voorgaande olieleveranties aan de parochie heeft verzonden, is vermeld dat op alle transacties van Ocon van toepassing zijn de Algemene Verkoopvoorwaarden van december 1986, of zoals deze te eniger tijd zullen luiden. Artikel 4 lid 4 van die algemene voorwaarden, versie 1993 (productie 1 bij conclusie van antwoord), luidt -voor zover thans van belang- als volgt:
"Aanduidingen van koper met betrekking tot de maximale inhoud van en het vloeistofpeil in zijn opslagtanks, alsmede de aard van het daarin aanwezige produkt, worden als juist aangemerkt. De gevolgen van een onjuiste aanduiding komen voor rekening van koper.
Ook voor de eventuele schade, het verloren gaan van afgeleverd produkt daaronder begrepen, ontstaan door het overlopen van opslagtanks bij het vullen en veroorzaakt door onvoldoende en/of ondeugdelijke outillage van koper, het niet aanwezig zijn of niet goed functioneren van peilstokken of peilschaal of enige andere aan koper toe te rekenen oorzaak, zal Ocon niet aansprakelijk zijn."
Artikel 4 lid van 4 van de algemene voorwaarden, versie 1986 (productie 5 bij conclusie van antwoord), luidt als volgt:
"Indien een tank, tengevolge van een onvoldoende outillage van koper of enigerlei andere reden/oorzaak bij de levering mocht overstromen, zal Ocon voor de gevolgen daarvan niet aansprakelijk zijn."
3.10 Op 23 februari 1994 is Ocon door een fusie opgegaan in BP Noord-Oost Nederland B.V., in verband waarmee alle rechten en plichten van Ocon zijn overgegaan op BP.
4 De ontvankelijkheid van het hoger beroep
4.1 De onderhavige zaak betreft een bodemverontreiniging, die is veroorzaakt doordat bij het vullen van een aan de parochie toebehorende ondergrondse tank voor huishoudbrandstof, die tank is overgestroomd. Een deel van de saneringskosten is door Aegon als aansprakelijkheidsverzekeraar van de parochie, aan haar vergoed dan wel rechtstreeks aan de gelaedeerde partij voldaan. Deze kosten vorderde Aegon in eerste aanleg op grond van haar regresrecht.
4.2 In eerste aanleg werd de vordering ingesteld door Aegon en door het Aartsbisdom Utrecht van de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland, stellende dat de parochie een onzelfstandig onderdeel van het bisdom is en dat bisdommen in Nederland rechtspersoonlijkheid bezitten (conclusie van repliek sub 7). Bij pleidooi in eerste aanleg heeft het Aartsbisdom zich op het -door BP niet weersproken- standpunt gesteld dat de parochie een zelfstandig onderdeel van het Rooms-Katholieke Kerkgenootschap in Nederland is en rechtspersoonlijkheid bezit. De parochie is ook eigenares van het perceel waarop de St. Nicolaaskerk is gebouwd. Tevens is vermeld (pleitnota mr Van de Beeten sub 2) dat het Aartsbisdom Utrecht de kosten van sanering heeft voldaan krachtens de tussen de parochie en het Aartsbisdom gemaakte afspraken. Er heeft daarbij geen verpanding of overdracht van de vordering op BP plaatsgevonden.
4.3 Het vonnis is gewezen ten name van het Aartsbisdom en Aegon aan de eisende zijde. Het Aartsbisdom is daarbij niet-ontvankelijk verklaard omdat haar ter zake van de onderhavige schade geen vorderingsrecht toekomt. De appèldagvaarding is uitgebracht ten verzoeke van de parochie.
4.4 In de appèldagvaarding is vermeld dat Aegon haar regresvordering op BP heeft gecedeerd aan de parochie, hetgeen BP niet heeft betwist. Dat brengt mee dat de parochie ontvankelijk is in het hoger beroep, nu zij in zoverre optreedt als rechtsopvolgster onder bijzondere titel van Aegon en de vordering in hoger beroep -uitsluitend- betrekking heeft op de door Aegon uitgekeerde schadevergoeding.
5 De beoordeling van het geschil in hoger beroep
5.1 De onderhavige installatie voor huisbrandolie voorziet in een aantal mogelijkheden om de hoeveelheid olie in de tank te controleren: de tankinhoudmeter die zich in de stookkelder bevindt (hierna: de peilklok) en het peilputje nabij de olietank. Beide mogelijkheden konden evenwel niet worden benut, het peilputje niet omdat deze was verzakt en geheel onder de grond was verdwenen en de peilklok niet omdat deze defect bleek te zijn. Kern van het geschil is de vraag of Ocon heeft voldaan aan een op haar rustende zorgvuldigheidsplicht en voldoende voorzorgsmaatregelen heeft genomen om schade als de onderhavige te voorkomen, alsmede de vraag voor wiens verantwoordelijkheid het niet behoorlijk kunnen controleren van de inhoud van de tank komt.
Doordat Ocon bij het in opdracht van de parochie vullen van de aan de parochie toebehorende tank het overlopen van de tank heeft veroorzaakt, is schade aan derden toegebracht. In het onderhavige hoger beroep ligt de vraag voor wie van partijen in hun onderlinge verhouding dient op te komen voor deze schade van derden. Ingevolge artikel 6:102 BW dient aan de hand van het in artikel 6:101 BW bepaalde te worden vastgesteld in welke mate de aan ieder van hen toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen en voorts of er omstandigheden zijn die tot een andere verdeling van aansprakelijkheid leiden.
5.2 De parochie heeft zich op het standpunt gesteld dat het op de weg van een professionele olieleverancier ligt zich voorafgaande aan een olieleverantie ervan te vergewissen dat de tank kan worden bijgevuld met de bestelde hoeveelheid olie zonder over te lopen. Zij heeft daarbij onder meer gewezen op het Besluit Woon- of Kantoorgebouwen Milieubeheer van 28 september 1987 (Stb 473), waarin zou zijn bepaald dat een olieleverancier, alvorens met het vullen te beginnen, de mate van vulling nauwkeurig moet worden vastgesteld. Hoewel dit Besluit strikt genomen niet van toepassing is op de onderhavige situatie, blijkt hieruit volgens de parochie wel de zorgplicht die een olieleverancier heeft te betrachten. Indien Ocon zich in de voorgaande periode van deze zorgvuldigheidsplicht had gekweten, zou ontdekt zijn dat het peilputje was verdwenen en dat de oliemeter defect was. De parochie zou er dan voor gezorgd hebben dat deze controlemogelijkheden werden hersteld.
5.3 BP wijst deze stelling van de hand. De olietankinstallatie was eigendom van de parochie en werd door haar gebruikt. De gebruiker van een dergelijke installatie dient ervoor te zorgen dat deze naar behoren functioneert en de olieleverancier mag erop vertrouwen dat de gebruiker, alvorens een bestelling te plaatsen, de inhoud van de tank heeft gecontroleerd en niet meer olie heeft besteld dan de tank op dat moment nog kan bevatten.
5.4 Als uitgangspunt heeft naar het oordeel van het hof te gelden dat een professionele olieleverancier, voordat hij begint met het (bij)vullen van een olietank, zich ervan dient te vergewissen dat de olietank nog voldoende capaciteit heeft om de hoeveelheid af te leveren olie te kunnen bevatten. Met name de omstandigheid dat het overlopen van een olietank verhoudingsgewijs ernstige schade aan het milieu kan toebrengen, brengt mee dat op een -professionele- olieleverancier te dier zake een zwaarwegende zorgvuldigheidsplicht rust. Hij mag daarbij niet uitsluitend afgaan op gegevens die door anderen, met name de eigenaar/beheerder van de desbetreffende olietank, zijn verstrekt en hij mag er niet zonder meer op vertrouwen dat die ander de restcapaciteit wel zal hebben gecontroleerd. In de situatie dat de olieleverancier feitelijk niet in staat is een deugdelijk onderzoek naar de restcapaciteit van de olietank in te stellen, is hij in beginsel gehouden af te zien van aflevering.
5.5 In het onderhavige geval leidt dit uitgangspunt ertoe dat BP in beginsel
-mede- aansprakelijk is voor de aan derden toegebrachte schade die voor rekening van Aegon is gekomen. De chauffeur die de olie afleverde, heeft immers niet zelf onderzocht of de af te leveren hoeveelheid olie de resterende capaciteit van de tank niet te boven ging.
5.6 In het onderhavige geval doet zich evenwel de bijzonderheid voor dat beide voorzieningen om de inhoud van de olietank te controleren, defect althans onbruikbaar waren. Zoals hiervoor overwogen, gaf de peilklok ten onrechte een inhoud van ca 1.000 liter aan, hoewel de tank kennelijk een veel grotere hoeveelheid olie bevatte. Het peilputje bleek bij het onderzoek na de onderhavige gebeurtenis geheel onvindbaar te zijn.
5.7 Indien de chauffeur in deze omstandigheden de peilklok zou hebben gecontroleerd, zou hij daarop hebben afgelezen dat zich nog ca. 1.000 liter olie in de tank bevond, zodat de conclusie gerechtvaardigd zou zijn dat er nog voldoende ruimte was voor de levering van 3.000 liter. Terecht heeft de rechtbank daarom geoordeeld dat er geen causaal verband bestaat tussen dit verzuim van de chauffeur en het overlopen van de olietank. Ook indien de chauffeur had gehandeld zoals dat van hem in de gegeven omstandigheden kon worden gevergd, dan zou dat niet tot een ander resultaat hebben geleid.
5.8 De parochie heeft nog aangevoerd dat, indien de chauffeur van Ocon voorafgaande aan de leveringen in februari 1993 telkens de peilklok had gecontroleerd, hij zou hebben vastgesteld dat deze peilklok telkens een hoeveelheid van 1.000 liter aangaf, hetgeen voor hem als 'vaste' chauffeur' van de olieleveranties aan de parochie aanleiding had moeten zijn argwaan te koesteren omtrent de betrouwbaarheid van dit meetinstrument. Hij had dan de inhoud kunnen controleren aan de hand van het peilputje. Ocon had moeten eisen dat dit peilputje toe-gankelijk en bruikbaar was, bij gebreke waarvan zij de olieleveranties had moeten opschorten. Dat het peilputje was verzakt en dus niet toegankelijk was voor de daadwerkelijke controle van de inhoud van de tank, doet volgens de parochie aan aansprakelijkheid van Ocon niet af omdat dit het gevolg zou zijn van de omstandigheid dat Ocon jarenlang geen gebruik heeft gemaakt van dit putje.
5.9 Dit verwijt faalt evenwel. Ook indien de chauffeur bij eerdere leveranties de peilklok zou hebben gecontroleerd, staat daarmee allerminst vast dat hem zou zijn opgevallen dat deze niet naar behoren functioneerde. Feiten en omstandigheden waarom dat anders zou zijn, zijn door de parochie niet gesteld en zijn ook niet anderszins gebleken. Immers, ook de koster, die naar eigen zeggen wel regel-matig naar de peilklok heeft gekeken, was dienaangaande niets opgevallen, waarbij komt dat de koster slechts met één stookinstallatie en peilklok te maken had en de chauffeur van Ocon uit hoofde van zijn functie met meerdere installaties in aanraking komt; van hem kan in redelijkheid niet worden verwacht te onderkennen dat bij vorige leveranties de peilklok eenzelfde -foutieve- stand aangaf.
5.10 Uitgaande van de zorgvuldigheidsplicht van de chauffeur van Ocon om de inhoud van de tank voorafgaande aan de leverantie te controleren, had hij daarbij de keuze tussen controle door middel van de peilklok en controle door middel van het peilputje. Er is geen reden aan te nemen dat controle via het peilputje daarbij de voorkeur heeft omdat zulks een meer betrouwbare methode zou zijn. Het hof wijst in dat verband op het Besluit opslaan in ondergrondse tanks 1998 (AMvB van 1 juli 1998, Stb. 414) en het Besluit tankstations milieubeheer (AMvB van 29 januari 1994, Stb. 53), waar telkens in bijlage I in artikel 2.13 respectievelijk artikel 5.3.4 is bepaald: "Alvorens met het vullen wordt begonnen, moet nauwkeurig worden vastgesteld tot hoever de tank is gevuld. Het vaststellen van de vloeistofinhoud moet kunnen geschieden in de peilbuis, tenzij de tank is voorzien van een elektronische inhoudsmeter." Weliswaar zijn deze regelingen niet van toepassing op de onderhavige situatie, maar hieruit kan wel worden afgeleid dat de diverse methoden van controle van de inhoud van een tank, nevengeschikt zijn. De parochie heeft geen bewijs aangeboden van het tegendeel. In zoverre is de derde grief in het incidentele appèl terecht voorgesteld.
5.11 De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het niet controleren van het peilputje in de onderhavige zaak evenmin kan leiden tot aansprakelijkheid van BP, nu er een andere, op zichzelf adequate wijze van controle (namelijk door middel van de peilklok) bestond. Dat die peilklok defect was, doet daar niet aan af nu de chauffeur daarvan niet op de hoogte was, noch behoefde te zijn.
5.12 Het voorgaande leidt ertoe dat de grieven in het principaal appèl falen en dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. De overige verweren van BP (deels aan de orde gesteld in het voorwaardelijk incidenteel appèl) behoeven geen bespreking. De derde grief in het incidenteel appèl kan niet leiden tot vernietiging van het vonnis.
5.13 Als de in het ongelijk gestelde partij wordt de parochie verwezen in de kosten van het hoger beroep.
Beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de recht-bank te Zwolle van 29 april 1998;
veroordeelt de parochie in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van BP begroot op f 2.220,- voor salaris van de procu-reur en op f 790,- voor griffierecht.
Dit arrest is gewezen door mrs Makkink, Rijken en Van Loo en uitgesproken in tegenwoor-digheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 29 augustus 2000.