belanghebbende : X
te : Z
ambtenaar : de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren P
aangevallen beslissing : uitspraak d.d. 17 september 1998 op bezwaar
soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
jaar : 1996
mondelinge behandeling : op 29 juni 2000 te Arnhem door mr N.E. Haas, vice-president, mw mr M.C.M. de Kroon en mr J.A.Wolt (plv.), raadsheren, in tegenwoordigheid van N.Th. Wagener als griffier
waarbij verschenen : de Inspecteur
waarbij niet verschenen : belanghebbende, hoewel tot het bijwonen van de zitting uitgenodigd bij brief van 29 mei 2000, gericht aan het in het beroepschrift vermelde adres van belanghebbende. Blijkens de van PTT Post ontvangen retourkaart is de oproeping op 30 mei 2000 aan belanghebbendes echtgenote uitgereikt
gronden:
1. Belanghebbende, geboren in 1951 en gehuwd, heeft in 1996 deelgenomen aan een zogenaamd piramidespel. Teneinde in de betreffende organisatie als "klein ondernemer" te worden opgenomen heeft hij op 16 september 1996 een eenmalige bijdrage van ƒ 5000 betaald aan de organisator van het spel, A BV. Het is hem daarna niet gelukt nieuwe deelnemers aan het spel te werven en daarom heeft hij geen enkele betaling ontvangen. Belanghebbende wil de door hem betaalde ƒ 5.000 bij de bepaling van zijn onzuiver inkomen over 1996 in aftrek gebracht zien.
2. Tussen partijen is in geschil of belanghebbendes deelname aan het piramidespel moet worden aangemerkt als een bron van inkomen (hetzij als niet in dienstbetrekking verrichte arbeid, hetzij als onderneming), en of het door belanghebbende betaalde bedrag van ƒ 5.000 dientengevolge in aftrek komt bij het bepalen van zijn onzuiver inkomen.
3. De Inspecteur betwist niet dat belanghebbende met zijn deelname aan het piramidespel een geldelijk voordeel beoogde te behalen. Zij verdedigt dat geen sprake is van een bron van inkomen omdat geen sprake is geweest van deelname aan het economische verkeer en omdat evenmin redelijkerwijs voordeel kon worden verwacht.
4. In redelijkheid rust op belanghebbende de last aannemelijk te maken, dat in zijn geval van het een en ander wel sprake was.
5. Belanghebbende is er, met name met hetgeen hij in zijn bijlage bij het beroepschrift onder het kopje "Werving" aanvoert, niet in geslaagd het van hem verlangde bewijs te leveren, dat redelijkerwijs voordeel kon worden verwacht. In het bijzonder maakt hij niet aannemelijk dat hij pogingen tot werving van nieuwe deelnemers heeft ondernomen die aanvankelijk uitzicht op succes boden, maar die zijn ondermijnd door de opkomende negatieve publiciteit over het piramidespel.
6. Uit de van belanghebbende afkomstige gedingstukken komt voorts het beeld naar voren, dat hij in een beperkte kring van gegadigden slechts enkelen heeft uitgenodigd voor een bezoek aan een van de informatiebijeenkomsten van genoemde BV.
8. Het standpunt van de Inspecteur dat in dezen geen sprake is van een bron van inkomen moet derhalve als juist worden aanvaard.
9. Belanghebbende kan aan het door de Staatssecretaris van Financiën ingenomen standpunt in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsontwerp tot wijziging van de wet op de kansspelen (wetsvoorstel nr 25 523) niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen, dat ten aanzien van gewone deelnemers zoals belanghebbende, die geen positieve opbrengst hebben genoten, een bron van inkomen moet worden aangenomen.
Degenen die met hun betrokkenheid bij het piramidespel een positief resultaat weten te realiseren verkeren feitelijk in een andere positie dan zij die daarin niet slagen. Die andere positie moet rechtens anders worden beoordeeld. De vraag of met in het economische verkeer verrichte werkzaamheden voordeel kan worden verwacht is immers, gelet op het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 3 oktober 1990, nr 26142 (BNB 1990/329), voor de vraag of er sprake is van een bron van inkomen slechts dan van belang indien de werkzaamheden niet tot een positief resultaat hebben geleid.
10. Het beroep van belanghebbende is ongegrond. De bestreden uitspraak moet worden bevestigd.
proceskosten:
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig.
beslissing:
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de ambtenaar.
Aldus in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 13 juli 2000 door mr N.E. Haas, vice-president, in tegenwoordigheid van Wagener als griffier.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, De Voorzitter van voormelde Kamer,