WS
Gerechtshof Arnhem
zevende enkelvoudige belastingkamer
nr. 98/573
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X
te : Z
ambtenaar : het college van burgemeester en wethouders van Kerkwijk (hierna: het college)
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen waardebeschikking (artikel 22 Wet waardering onroerende zaken)
tijdvak : jaren 1997 tot en met 2000
mondelinge behandeling : te Arnhem op 14 oktober 1999 door mr drs F.J.P.M. Haas, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Wagelmans als griffier, voortgezet op 5 juli 2000 door mr drs Haas voornoemd in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier
waarbij verschenen : belanghebbende alsmede de heffingsambtenaar van de gemeente Zaltbommel, waarin Kerkwijk per 1 januari 1999 is opgegaan, bijgestaan door A, taxateur
gronden:
1. De loop van de procedure in belastingzaken brengt mede, dat eventuele onvolkomenheden in de totstandkoming en/of motivering van de omstreden beschikking en/of de bestreden uitspraak op zichzelf niet tot vernietiging van die uitspraak en vermindering van de vastgestelde waarde kunnen leiden.
2. Bij de inlichtingen die van de heffingsambtenaar zijn ingewonnen is een afschrift van de ‘Verordening Onroerende zaakbelastingen 1994’ overgelegd, waarvan artikel 4, lid 1, luidt:
De waarde in het economische verkeer is die op 1 januari 1989 en vervolgens die op een tijdstip dat telkens 5 jaren later valt.
Deze waarde vindt toepassing voor elk belastingjaar vallende in een tijdvak van 5 achtereenvolgende jaren. Dit tijdvak vangt aan op het tijdstip dat één jaar later valt dan het tijdstip bedoeld in de eerste volzin.
In strijd hiermee is op de voorkant van de op 31 mei 1993 resp. 30 april 1994 gedagtekende aanslagbiljetten in de onroerende-zaakbelastingen voor zowel 1993 als 1994 ‘240 000’ vermeld als ‘vastgestelde waarde’ naar de waardepeildatum ‘01-01-1993’ resp. ‘01-01-1994’. Aan deze onjuiste vermeldingen kan geen in rechte te beschermen vertrouwen worden ontleend voor de toepassing van de op 1 januari 1995 in werking getreden Wet waardering onroerende zaken (Wwoz). Niet alleen is volgens artikel 41 hiervan, gegeven het zo-even aangehaalde artikel 4, lid 1, de thans van belang zijnde waardepeildatum 1 januari 1994, ook komt aan de voor die belastingen naar een vorige peildatum aangehouden heffingsgrondslag geen betekenis toe voor de waardebepaling, laat staan de waardevaststelling, in het kader van de Wwoz.
3. De onroerende zaak plaatselijk bekend a-straat 1 (hierna: het object) dient belanghebbende tot woning. Bij de aangevallen uitspraak is de naar de peildatum vastgestelde waarde van het object gehandhaafd op ƒ 350 000.
4. Tot staving van deze waarde legt het college een taxatierapport over dat op 16 april 1998 is opgemaakt door A en uitkomt op hetzelfde bedrag. In dit rapport zijn opbrengsten vermeld die op 1 juli, 14 april en 29 november 1993 zijn behaald met verkopen van drie andere woonboerderijen.
5. In het taxatierapport is aan de grond van het object een waarde toegekend van ƒ 60 000. Belanghebbende kan zich in die waarde vinden. Het hof vindt in hetgeen de heffingsambtenaar heeft aangevoerd geen reden thans uit te gaan van een hogere grondwaarde dan door de deskundige bij het uitbrengen van dat rapport in aanmerking is genomen.
6. In de van de heffingsambtenaar ingewonnen inlichtingen is vermeld dat ‘met name het pand b-straat 2 het meest geschikt is om als referentieobject te worden gebruikt en verband met de juiste onderbouwing van de waarde van het pand a-straat 1 te Nieuwaal’.
7. Het pand b-straat 2 is na de peildatum ingrijpend verbouwd. Uit de ‘kopie-foto en opname referentieobject b-straat 2, met aantekeningen’ (bijlage 5 bij de voormelde inlichtingen) blijkt dat aan dat pand vóór de verbouwing een waarde is toegekend van ƒ 340 000, waarbij aan het hoofdgebouw (inhoud 840 m³) ƒ 203 000 is toegerekend en aan de garage/berging (inhoud 70 m³ ƒ 2 000.
8. In zijn schriftelijke reactie (ingekomen op 6 januari 2000) stelt belanghebbende dat het reëel is voor zijn zaak uit te gaan van dezelfde m³-prijzen als voor die van het referentieobject. Met hetgeen de heffingsambtenaar aanvoert maakt hij niet aannemelijk dat dit uitgangspunt van belanghebbende onjuist zou zijn en waarom aan de opstallen van het object van belanghebbende een hogere waarde per m³ zou moeten worden toegekend dan aan die van het referentieobject.
9. Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de heffingsambtenaar de door hem verdedigde waarde onvoldoende aannemelijk maakt en zal die waarde overeenkomstig belanghebbendes nadere standpunt en zijn zo-even bedoelde schriftelijke reactie verminderen tot ƒ 245 000.
10. Belanghebbende verzoek om vergoeding van kosten van het bezwaar kan niet worden ingewilligd in het kader van dit beroep. Dit is ingesteld voordat de Wet van 29 oktober 1998 (herziening van het fiscale procesrecht) met ingang van 1 september 1999 in werking trad, zodat krachtens artikel V daarvan het destijds geldende recht van toepassing blijft en onder meer 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht niet van overeenkomstige toepassing is.
proceskosten:
Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures te berekenen op zijn reis- en verblijfkosten, met inachtneming van het overeenkomstig toepasselijke artikel 6, eerste lid, onderdeel III, van het Besluit tarieven in strafzaken begroot op ƒ 75,-. In beroep is noch gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand noch van overige kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten fiscale procedures kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
beslissing:
Het gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van het college;
- vermindert de vastgestelde waarde tot ƒ 245 000;
- gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van ƒ 80,- te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van ƒ 75,-, te vergoeden door de gemeente Zaltbommel.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 19 juli 2000 door mr drs F.J.P.M. Haas, raadsheer, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,