belanghebbende : X
te : Z
ambtenaar : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen P
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen de "Duplicaatverklaring verplichte ziekenfonds-verzekering zelfstandigen"
mondelinge behandeling : op 30 maart 2000 te Arnhem door mr Van Schie, fungerend president, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden als griffier
waarbij verschenen : belanghebbende, haar echtgenoot Y alsmede de Inspecteur
gronden:
1. Belanghebbende drijft tezamen met haar echtgenoot in maatschapsverband een raadgevend ingenieursbureau.
2. Met dagtekening 9 november 1999 is aan belanghebbende, kennelijk door het Landelijk steunpunt uitvoering heffing Ziekenfondswet voor zelfstandigen van de Belastingdienst/Ondernemingen Enschede, een verklaring als bedoeld in artikel 3d, tweede lid, van de Ziekenfondswet toegezonden.
3. Op het bezwaar van belanghebbende heeft de aan genoemde eenheid verbonden Inspecteur op 2 februari 2000 uitspraak gedaan waarbij (a) de genoemde beschikking van 9 november 1999 is herroepen, (b) het tegen die beschikking gerichte bezwaar is afgewezen, en (c) in plaats van de herroepen beschikking - kennelijk met toepassing van artikel 7:11, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) - een nieuwe beschikking is genomen. In laatstbedoelde beschikking is belanghebbende meegedeeld :"Uit onze gegevens per 1 oktober 1999 is gebleken dat u als zelfstandige voldoet aan de voorwaarden voor ziekenfondsverzekering in 2000.". Tevens is in de genoemde uitspaak meegedeeld: "Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u in beroep gaan bij het Gerechtshof. Op de achterzijde van deze uitspraak staat vermeld hoe u dan dient te handelen.".
4. Belanghebbende heeft beroep bij dit Hof ingesteld tegen de in 3. bedoelde uitspraak.
5. Daarnaast heeft belanghebbende een verzoek gedaan als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb tot het treffen van een voorlopige voorziening, daarin bestaande dat de werking van de beschikking van 2 februari 2000 wordt geschorst - kennelijk voorzover belanghebbende door die beschikking verplicht werd zich bij het ziekenfonds te melden - tot uitspraak zou zijn gedaan op het in 4. bedoelde beroep.
6. Als gronden voor haar verzoek voert belanghebbende in het verzoekschrift aan:
-1- de bestreden beschikking is in strijd met de wet dan wel met het recht;
-2- onverwijlde spoed vereist het treffen van een voorlopige voorziening omdat de gevolgen van een verplichte overstap van een particuliere verzekering naar het ziekenfonds niet dan wel onvolledig ongedaan kunnen worden gemaakt.
In pleidooi ter zitting heeft belanghebbende haar persoonlijke situatie nader toegelicht.
Belanghebbende is in 1995 - zij was toen 44 jaar - zeer ernstig ziek geweest. Het ziekteverloop was - kort samengevat - als volgt: na de eerste drie dagen werd haar overlevingskans op nul geschat; de familie heeft toen afscheid van haar genomen. In de daarop volgende periode heeft zij drie weken in coma gelegen op de intensive care. Zij werd tot vier maal toe gereanimeerd. Hoewel haar ziektebeeld niet geheel onbekend was, waren er in de medische literatuur wereldwijd nog geen tien patiënten bekend die haar toestand hebben overleefd. Haar medische behandeling was deels experimenteel en kostte de verzekeringsmaatschappij enkele honderdduizenden guldens. Na thuiskomst was er pressie van de verzekeringstussenpersoon nodig om de noodzakelijke thuiszorg te verkrijgen. Het ziektebeeld kan zich herhalen. Een en ander brengt volgens belanghebbende met zich dat een beëindiging van de particuliere verzekering bij de A niet slechts op financiële gronden tot onaanvaardbare en onvoorzienbare gevolgen kan leiden maar ook tot een onaanvaardbare verslechtering van de zorgverlening.Volgens belanghebbende is haar belang om een overstap naar het ziekenfonds tot het uiterste uit te stellen vele malen groter dan het belang van de Belastingdienst om aan de beschikking van 2 februari 2000 overhaast gevolg te geven, en is de schade als gevolg van een overstap onomkeerbaar.
7. De Inspecteur heeft de bovenstaande feitelijke gegevens omtrent het ziekteverloop niet betwist.
8. De President heeft ter zitting de overtuiging gekregen dat de dreiging van een overstap naar het ziekenfonds, gelet op de volgens haar onomkeerbare gevolgen met name wat betreft de omvang van de zorgverlening en in het perspectief van de levensbedreigende ziekte van belanghebbende en de mogelijkheid van herhaling daarvan een onevenredige geestelijke belasting voor belanghebbende met zich brengt.
9. In de hiervoor weergegeven omstandigheden is het niet te verdedigen belanghebbende te verplichten tot het treffen van maatregelen zoals een overstap naar het ziekenfonds zolang niet is komen vast te staan dat belanghebbende daadwerkelijk op grond van een wettelijke verplichting daartoe gehouden is.
10. Anders dan de Inspecteur verdedigt is er naar het oordeel van de President in dezen wel sprake van een spoedeisend belang van belanghebbende bij het treffen van de in het onderwerpelijke verzoek gevraagde voorlopige voorziening. Dit belang ligt voor belanghebbende in het zo spoedig mogelijk verkrijgen van duidelijkheid omtrent haar positie met betrekking tot de ziektekostenverzekering en in het voorlopig opheffen van de in 8 bedoelde dreiging.
11. Anders dan de Inspecteur verdedigt is er voorts wel aanleiding tot twijfel aan de rechtmatigheid van zijn handelwijze. Door bij de bestreden uitspraak tevens een nieuwe beschikking uit te vaardigen ontneemt de Inspecteur immers aan belanghebbende het rechtsmiddel van bezwaar en bewerkstelligt de Inspecteur een in de huidige wettelijke regeling niet voorziene vorm van prorogatie. Juist in een geval als het onderwerpelijke betekent het achterwege laten van de bezwaarfase een ontoelaatbare inperking van belanghebbendes belang bij een zorgvuldige besluitvorming.
12. Naast het hiervoor genoemde formeelrechtelijke gebrek is naar het oordeel van de President in dit geval gerede mogelijkheid voor het intreden van onherstelbare gevolgen indien uitvoering zou worden gegeven aan de onderwerpelijke verklaring. Deze omstandigheid rechtvaardigt in het geval van belanghebbende het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
proceskosten:
De President acht termen aanwezig om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van dit verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof begroot deze kosten als volgt: ƒ 200,- voor verletkosten en ƒ 15,- voor reis- en verblijfkosten.
beslissing:
De President:
wijst het verzoek toe en schorst de onderhavige beschikking totdat de beslissing in de bodemprocedure onherroepelijk is komen vast te staan;
gelast de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van ƒ 60,- te vergoeden, en
veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 215,-, en wijst aan de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende dient te vergoeden.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2000 door mr Van Schie, fungerend president, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, De President,