ECLI:NL:GHARN:2000:AA6671

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
30 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98-03604
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Lamens
  • E.M. van Hoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in Beuningen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 30 mei 2000, staat de beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in Beuningen centraal. De belanghebbende, eigenaar van een twee-onder-één-kapwoning aan de a-weg 1, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van 31 maart 1998, waarin de waarde van zijn woning was vastgesteld op ƒ 373.000,-. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd tot ƒ 337.000,-. De belanghebbende betwistte deze waardebepaling en stelde dat de waarde per 1 januari 1995 ƒ 277.877,- bedroeg, zonder dit te onderbouwen met een taxatierapport.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 mei 2000, geleid door mr. Lamens, werd de zaak besproken in aanwezigheid van de heffingsambtenaar van de gemeente Beuningen. De belanghebbende voerde aan dat de waarde van zijn woning sterk afhankelijk was van de afwerking en dat een interne opname noodzakelijk was voor een juiste waardebepaling. Hij stelde ook dat de vergelijkbare woningen die door het Hoofd waren gebruikt voor de waardebepaling niet vergelijkbaar waren, omdat deze vrijstaand waren, terwijl zijn woning twee-onder-één-kap was.

Het Gerechtshof oordeelde dat de door de belanghebbende aangevoerde argumenten niet voldoende waren om de WOZ-waarde te betwisten. Het Hof concludeerde dat de waarde van ƒ 337.000,- niet te hoog was, mede op basis van een taxatierapport dat na een interne opname was opgesteld, waaruit bleek dat de woning zelfs hoger was getaxeerd op ƒ 343.000,-. De beslissing van het Gerechtshof was om de bestreden uitspraak te bevestigen, en het Hof vond geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. Lamens, in aanwezigheid van mw. mr. Van Hoorn als griffier.

Uitspraak

EvH
Gerechtshof Arnhem
zesde enkelvoudige belastingkamer
nummer 98/3604
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X
te : Z
ambtenaar : het hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente Beuningen (hierna: het Hoofd)
aangevallen beslissing : uitspraak van 14 september 1998 op bezwaar
datum WOZ-beschikking : 31 maart 1998
peildatum : 1 januari 1995
mondelinge behandeling : op 16 mei 2000 te Arnhem door mr Lamens, raadsheer, in tegenwoordigheid van mw. mr. Van Hoorn als griffier
waarbij verschenen : belanghebbende, alsmede de heffingsambtenaar van de gemeente Beuningen
gronden:
1. Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak a-weg 1 te Z. Het betreft een twee-onder-één-kapwoning met garage, bouwjaar 1997, totale inhoud 560m³ en een perceelsoppervlakte van 592m².
2. Bij voormelde WOZ-beschikking is de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op ƒ 373.000,- en bij uitspraak op bezwaar verminderd tot ƒ 337.000,-.
3. Ingevolge artikel 17, lid 2, van de Wet waardering onroerende zaken wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
4. Belanghebbende voert ten aanzien van de a-weg 1 aan dat de waarde per 1 januari 1995 ƒ 277.877,- bedroeg. Belanghebbende baseert deze waarde niet op een taxatierapport of op gegevens van gelijk gewicht. Hij stelt zich op het standpunt dat de waarde in het economisch verkeer van zijn woning voor een belangrijk deel wordt bepaald door de wijze waarop de woning wordt afgewerkt. Hij acht een interne opname van de woning noodzakelijk om tot een verantwoord oordeel over de waarde te komen.
5. Belanghebbende stelt zich voorts op het standpunt dat de door het Hoofd gehanteerde vergelijkbare woningen niet vergelijkbaar zijn met zijn woning aangezien de vergelijkbare woningen vrijstaand zijn, terwijl belanghebbendes woning twee-onder-één-kap is.
6. Tenslotte is belanghebbende van mening dat de waarde in het economisch verkeer van zijn woning vastgesteld dient te worden op basis van de stichtingskosten (in 1997) van zijn woning waarop een prijscorrectie toegepast dient te worden.
7. Uit het door het Hoofd overgelegde taxatierapport d.d. 24 november 1998 blijkt dat de woning van belanghebbende alsnog intern is opgenomen. Naar aanleiding van deze opname is de woning zelfs hoger getaxeerd dan de waarde na vermindering van de beschikking, namelijk op ƒ 343.000,-.
8. Uit het taxatierapport als bedoeld onder 7. blijkt tevens dat belanghebbendes woning uitsluitend is vergeleken met twee-onder-één-kapwoningen.
9. De WOZ-waarde dient te worden bepaald ingevolge het onder 3. genoemde waardebegrip. Een herrekening op basis van de bij de bouw van de woning betaalde stichtings- en grondkosten met toepassing van een prijscorrectie is voor het onderhavige doel, de waardebepaling van een specifiek object, niet geschikt.
10. Belanghebbendes argumenten missen derhalve in dezen betekenis. Hij heeft voorts geen andere argumenten aangevoerd of gegevens verstrekt op grond waarvan aannemelijk is dat de waarde van zijn woning op de peildatum te hoog is vastgesteld.
11. De door het Hoofd aangevoerde gegevens, tezamen en in onderling verband beschouwd, maken tenslotte voldoende aannemelijk dat een waarde van ƒ 337.000,- voor belanghebbendes woning niet te hoog is.
proceskosten:
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (oud) vindt het Hof geen termen aanwezig.
beslissing:
Het Gerechtshof bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2000 door mr. Lamens, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mw. mr. Van Hoorn als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(E.M. van Hoorn) (J. Lamens)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 30 mei 2000
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Van de verzoeker wordt een griffierecht van ƒ 150,- geheven.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden.