Belastbaar inkomen aangifte ƒ 6.942,--
Inkomsten uit piramidespel ƒ 89.000,--
--------------
Belastbaar inkomen navorderingsaanslag ƒ 95.942,--
Entreegeld ƒ 9.150,--
Reiskosten ƒ 9.240,--
Telefoon e.d. ƒ 1.120,-- ƒ 19.490,--
--------------
Belastbaar inkomen uitspraak bezwaar ƒ 76.452,--
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
-is bij belanghebbende door de Belastingtelefoon het rechtens te beschermen vertrouwen gewekt dat met betrekking tot de door belanghebbende ontvangen bedragen uit het piramidespel slechts sprake zou zijn van heffing van schenkingsrecht;
-kan belanghebbende aan een uitlating van de Minister van Financiën in een kamerstuk het vertrouwen ontlenen dat heffing in zijn geval achterwege zal blijven;
-is er sprake van een bron van inkomen en met name sprake van een te verwachten voordeel;
-wordt de bewijslast wel redelijk verdeeld indien van belanghebbende wordt gevergd dat hij, terwijl hij niet over bewijzen beschikt, aannemelijk moet maken dat hij van de ƒ 94.000,-- een bedrag van ƒ 14.000,-- niet ontvangen heeft, terwijl de fiscus zijns inziens over die bewijzen kan beschikken?
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen nieuwe argumenten of verweren toegevoegd.
3.3. Belanghebbende heeft daaraan nog toegevoegd:
Het bedrag van ƒ 94.000,- is op zichzelf over 1996 wel juist berekend, maar van dat bedrag is in werkelijkheid maar ƒ 80.000,-- ontvangen. Van die ƒ 14.000,-- is afgezien. Daarvan heeft belanghebbende echter geen bewijzen. De Inspecteur moet daar wel aan kunnen komen. De primaire en subsidiaire conclusies uit het beroepschrift moeten inderdaad van ƒ 9.032,-- gewijzigd worden in ƒ 6.942,--. De meer subsidiaire conclusie is ook onjuist. Die moet luiden ƒ 62.542.
3.4. De Inspecteur heeft nog het volgende opgemerkt:
De verklaringen zijn voor hem niet toegankelijk. Er is slechts in 2% van de gevallen afgezien van volledige betaling. Er zijn kasbewijzen afgegeven waarop de werkelijke bedragen, dus min de afziensverklaringen, staan. Deze mensen moeten te achterhalen zijn. Belanghebbende moet toch weten wie hij heeft meegenomen. Tot op heden zijn van belanghebbende geen stukken ontvangen waar iets uit blijkt. Ik acht het niet aannemelijk dat er is afgezien.
3.5. Belanghebbende concludeert primair en subsidiair tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de aanslag en meer subsidiair tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot één naar een belastbaar inkomen van ¦ 62.542,--. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
Vertrouwensbeginsel
4.1. Belanghebbende heeft in zijn pleitnota zich nog uitsluitend beroepen op vertrouwen gewekt door de Belastingtelefoon en het geschil aldus beperkt. Hij heeft, tegenover de betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat bij hem door een medewerker van de Belastingtelefoon het rechtens te beschermen vertrouwen is gewekt dat de door hem ontvangen bedragen uit het piramidespel niet met inkomstenbelasting zouden worden belast, doch uitsluitend met schenkingsrecht.
4.2. Belanghebbende beroept zich voorts op een uitlating van de Staatssecretaris van Financiën in de Nota naar aanleiding van het verslag met betrekking tot de wijziging van de Wet op de kansspelbelasting (VN 1998/6.9, blz. 568). Zoals ook reeds overwogen in Hof Amsterdam 24 maart 1999, nr. 98/1243, VN 1999/29.14 laat de omstandigheid dat de Staatssecretaris van mening is dat organisatoren en managers van een piramidespel, veelal personen die vanaf of kort na de aanvang van het piramidespel hebben deelgenomen en deswege per saldo wel een (aanzienlijk) voordeel konden verwachten - en dat ook hebben gerealiseerd- onverlet dat (argeloze) deelnemers objectief gezien geen voordeel konden verwachten. Aldus verkeren deze laatsten in zoverre in een andere positie dan degenen die -zoals hierna ten aanzien van belanghebbende zal blijken- wel geacht worden een bron van inkomen te hebben. Het Hof verwerpt dan ook belanghebbendes beroep opgewekt vertrouwen.
Bron van inkomen
4.3. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat, nu het door hem behaalde voordeel uit het piramidespel redelijkerwijs niet kon worden verwacht, in casu geen sprake is van een "bron van inkomen" waaraan het behaalde voordeel uit dit spel kan worden toegerekend.
4.4. Dit standpunt kan niet als juist worden aanvaard. In een geval als het onderhavige waarin -naar tussen partijen niet in geschil is- sprake is van een voordeel dat is behaald met in het economische verkeer verrichte arbeid, dient dit voordeel te worden gerekend tot de inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 22, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
De vraag of bedoeld voordeel door de belastingplichtige ook redelijkerwijs kon worden verwacht speelt dan geen rol (HR 3 oktober 1990, nr. 26142, BNB 1990/329; HR 14 april 1993, nr. 28847, BNB 1993/203). De in laatstvermeld arrest in rechtsoverweging 3.3. genoemde situaties doen zich naar het oordeel van het Hof in dezen niet voor.
Omvang genoten voordeel
4.5. Belanghebbende betwist niet dat het totale in 1996 te ontvangen bedrag ƒ 94.000,-- was. Hij stelt zich slechts op het standpunt dat hij in dat jaar niet meer dan ƒ 80.000,-- heeft ontvangen. De Inspecteur stelt dat het door de FIOD genoemde bedrag van ƒ 94.000,-- blijkens de administratie van de organisator aan belanghebbende is uitbetaald en dat, hoewel in 2% van de gevallen sprake is van afziensverklaringen, niet aannemelijk is dat belanghebbende van de ontvangst van een bedrag van ƒ 14.000,-- heeft afgezien. Tegenover de betwisting door de Inspecteur rust op belanghebbende de bewijslast voor zijn stelling. Belanghebbende is in het aannemelijk maken van zijn stelling niet geslaagd.
4.6. Belanghebbende klaagt dat hij in bewijsnood is omdat hij bewijsmateriaal heeft weggegooid in de wetenschap dat hij voor de bedragen niet zou worden belast. Verschuiving van de bewijslast kan belanghebbende niet baten, nu de Inspecteur ter zitting heeft verklaard dat hij niet in staat is inzage te nemen in de administratie van de organisator. Het Hof hecht geloof aan die mededeling van de Inspecteur.
4.7. Belanghebbende moet redelijkerwijs, ondanks het ontbreken van administratie, in staat worden geacht aannemelijk te maken dat en met wie hij is overeengekomen dat hij een bedrag à fonds perdu zou betalen als tegemoetkoming in de betaling van inleggeld door de nieuwe deelnemer aan de organisator. Hij heeft evenwel, voorzien van rechtskundige bijstand, de Inspecteur en nadien het Hof niet de namen verstrekt van diegenen en evenmin het aanbod gedaan om diegenen als getuigen te horen. Zodoende is niet komen vast te staan dat hij per saldo een lager bedrag heeft ontvangen dan ƒ 94.000,--.
Conclusie
4.8. Het gelijk is aan de Inspecteur. De uitspraak moet worden bevestigd.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (oud).
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus gedaan te Arnhem op 11 mei 2000 door mr. Lamens, voorzitter, in tegenwoordigheid van mw.mr. E.M. van Hoorn als griffier.