ECLI:NL:GHARN:2000:AA6620

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
13 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/506
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Lamens
  • E.M. van Hoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van inkomsten uit deelname aan piramidespelen en de belastingheffing daarover

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 13 april 2000, staat de belastingheffing over inkomsten uit deelname aan piramidespelen centraal. De belanghebbende, aangeduid als X, ontving een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996, waarbij de inspecteur een boete van 100% had opgelegd, welke later werd kwijtgescholden. De belanghebbende had geen opgave gedaan van zijn inkomsten uit piramidespelen en betwistte de navorderingsaanslag op verschillende gronden.

De kern van het geschil betreft de vraag of de inkomsten uit het piramidespel als een 'bron van inkomen' kunnen worden aangemerkt volgens artikel 22, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De belanghebbende stelde dat de voordelen uit het piramidespel niet reëel waren en dat hij geen werkzaamheden had verricht die onder de wet vallen. De inspecteur daarentegen stelde dat de activiteiten van de belanghebbende, zoals het werven van nieuwe leden, wel degelijk als werkzaamheden in het economische verkeer kunnen worden beschouwd.

Het Hof oordeelde dat de activiteiten van de belanghebbende, ondanks zijn ontkenning, voldoende waren om de inkomsten als belastbaar aan te merken. Het Hof bevestigde de vaststelling van de inspecteur dat de bruto-inkomsten uit het piramidespel ƒ 16.000,- bedroegen, en dat de door de belanghebbende gemaakte reiskosten van ƒ 360,- in aanmerking genomen dienden te worden. De uitspraak van de inspecteur werd derhalve bevestigd, en het Hof oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een kostenveroordeling.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. Lamens, in aanwezigheid van mw. mr. Van Hoorn als griffier. De belanghebbende heeft de mogelijkheid om binnen vier weken na de verzenddatum van de uitspraak een verzoek in te dienen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

Uitspraak

EvH
Gerechtshof Arnhem
zesde enkelvoudige belastingkamer
nr. 99/506
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X
te : Z
ambtenaar : Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren P
aangevallen beslissing : uitspraak van 4 februari 1999 op bezwaar
soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
jaar : 1996
mondelinge behandeling : op 30 maart 2000 te Arnhem door mr. Lamens, raadsheer, in tegenwoordigheid van mw. mr. Van Hoorn als griffier
waarbij verschenen : de Inspecteur
waarbij niet verschenen : belanghebbende met voorafgaande kennisgeving aan het Hof
Gronden:
1. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar inkomsten genoten uit deelname aan piramidespelen. Belanghebbende heeft van deze inkomsten geen opgave gedaan bij de Belastingdienst.
1.1. Ter zake van deze inkomsten heeft belanghebbende voor het onderhavige jaar een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen. De navorderingsaanslag is opgelegd met een boete van 100% van de nagevorderde belasting. De boete is geheel kwijtgescholden.
2. Tussen partijen is in geschil:
2.1. of het door belanghebbende met het piramidespel behaalde voordeel voortvloeit uit een "bron van inkomen", te weten uit artikel 22, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet);
2.2. of belanghebbende werkzaamheden dan wel diensten heeft verricht in de zin van artikel 22, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet; zo ja,
2.3. of het bedrag van de navordering correct is vastgesteld, specifiek met betrekking tot de bruto-inkomsten die belanghebbende uit het piramidespel heeft genoten en de door belanghebbende gemaakte reiskosten.
3. In tegenstelling tot de Inspecteur beantwoordt belanghebbende de vragen onder 2.1. en 2.2. ontkennend. Met betrekking tot de vraag onder 2.3. betoogt belanghebbende dat hij ƒ 15.000,- bruto heeft genoten, terwijl de Inspecteur uitgaat van ƒ 21.000,- bruto. Met betrekking tot dezelfde vraag is belanghebbende voorts van mening dat de Inspecteur ten onrechte de door belanghebbende gemaakte reiskosten ten bedrage van ƒ 360,- niet in aanmerking heeft genomen, terwijl de Inspecteur zich op het standpunt stelt dat de gemaakte reiskosten niet boven de wettelijke kostenaftrek komen van artikel 37, lid 1, onderdeel a, van de Wet.
Bron van inkomen
4. Belanghebbende is, anders dan de Inspecteur, van mening dat niet sprake is van een bron van inkomen en dat mitsdien zijn inkomsten uit het piramidespel niet belast zijn. Hiertoe heeft belanghebbende in zijn beroepschrift aangevoerd dat de verwachting voordelen te behalen uit het piramidespel, objectief gezien, niet reëel is. Hij voegt hier aan toe dat het overgrote deel van de deelnemers zich vroeg of laat zal realiseren dat de verwachtingen die tijdens bijeenkomsten zijn gewekt, niet voor verwezenlijking vatbaar zijn.
4.1. Dit argument biedt echter geen soelaas. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 3 oktober 1990, nr. 26 142 (BNB 1990/329) is voor de vraag of voordelen uit niet in dienstbetrekking verrichte diensten zijn aan te merken als inkomsten in de zin van artikel 22, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet niet van belang of voordeel werd beoogd of kon worden verwacht, mits de diensten verricht zijn in het economische verkeer.
4.2. Gelet op de aard van de activiteiten die belanghebbende heeft verricht, te weten het in de maatschappij benaderen en begeleiden van nieuwe leden, heeft belanghebbende die activiteiten verricht in het economische verkeer. Het voordeel dat belanghebbende heeft genoten uit deelname aan het piramidespel dient dan te worden gerekend tot de inkomsten uit arbeid in de zin van uit artikel 22, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet.
Werkzaamheden en/of diensten
5. Belanghebbende is voorts van mening dat artikel 22, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet niet van toepassing kan zijn aangezien het voordeel dat belanghebbende heeft genoten niet voortvloeit uit enige werkzaamheid of dienst.
5.1. Nu is komen vast te staan dat belanghebbende enige activiteiten heeft verricht, zoals het in de maatschappij benaderen, aanbrengen en begeleiden van nieuwe leden, is voor het Hof komen vast te staan dat het voordeel dat belanghebbende daaruit heeft genoten, is voortgevloeid uit arbeid in de zin van de wet.
Berekening bedrag van de navordering
6. Belanghebbende betoogt dat de Inspecteur het bedrag van de navordering onjuist heeft berekend. Belanghebbende beweert dat uit betalingsspecificaties blijkt dat hij bruto ƒ 15.000,- heeft genoten, op welk bedrag de inleg van ƒ 5.000,- nog in mindering dient te worden gebracht.
6.1. De Inspecteur is uitgegaan van een netto-opbrengst uit het piramidespel van ƒ 16.000,-. Op dit bedrag is belanghebbendes eigen inleg van ƒ 5.000,- reeds in mindering gebracht. De Inspecteur ontleent deze gegevens aan de administratie van de organisator van het spel.
6.2 Tegenover de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur maakt belanghebbende niet aannemelijk dat hij netto ƒ 10.000,- heeft genoten. Het Hof acht het door de Inspecteur vastgestelde netto-bedrag aan inkomsten van ƒ 16.000,- juist.
Reiskosten
7. Als aftrekbare kosten heeft de inspecteur ten laste van belanghebbendes inkomsten gebracht:
inleggeld ƒ 5.000,-;
arbeidskostenforfait ƒ 2.507,-.
7.1. Het Hof is van mening dat belanghebbende slechts recht heeft op de volgende aftrekbare kosten:
inleggeld ƒ 5.000,-;
reiskosten ƒ 360,-.
Het Hof ziet derhalve geen enkele aanleiding meer kosten ten laste van belanghebbendes inkomen te brengen dan de Inspecteur reeds ten laste van belanghebbendes inkomen heeft gebracht.
Conclusie
8. De uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (oud).
Beslissing:
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2000 door mr. Lamens, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mw. mr. Van Hoorn als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(E.M. van Hoorn) (J. Lamens)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 april 2000
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Van de verzoeker wordt een griffierecht van ¦ 150,-- geheven.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden.